Van de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar

Van de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar

“Pap, heb je nog brood?, ik heb zo’n honger”. Boutros handen worden klam van het zweet. “Lieverd, ik heb niets meer. Morgen, of misschien vanavond hebben we weer brood”. De vraag van zijn kleine Jasmine snijdt zich door Boutros vaderhart. Hij had nooit kunnen denken dat hij dit ooit tegen zijn kleine dochtertje zou moeten zeggen. Opnieuw voelt Boutros de wanhoop uit zijn hart bovenkomen. Wat moet hij toch doen? Jasmine kijkt hem smekend aan, Boutros kan het niet langer aanzien en rent de deur uit.

Het is allemaal zo anders geworden bij hem thuis. Boutros woont in Beiroet, in Libanon. Jarenlang hebben ze het er goed gehad, maar het leven in Libanon is nu erg moeilijk geworden. Vroeger hadden ze genoeg te eten, nooit heeft zijn moeder tegen hem gezegd dat er geen eten was. Maar de situatie verslechterde. De politieke leiders maakten van Libanon een chaos. Ze dachten alleen maar aan zichzelf en zorgden niet voor de bevolking. O, als Boutros daar aan denkt, dat voelt hij zo’n boosheid opkomen. Hij wilde de leiders wel wat aandoen. Ja, Boutros had ook gedemonstreerd aan het begin van dit jaar, en hij had gedacht dat er nu wel wat zou veranderen, maar die hoop bleek ijdel. Dezelfde regering van een jaar geleden, was nu weer aan de macht en de situatie was alleen maar erger geworden. De economie van Libanon was compleet ingestort. De prijzen waren enorm gestegen. Een brood kostte vorig jaar nog maar duizend Libanese pond, maar nu kost een brood zeker tienduizend Libanese pond. Fruit is helemaal niet meer te betalen en medicijnen zijn niet meer te koop. Ja, Boutros heeft wel spaargeld, maar dat is ook al zo’n probleem. De banken gingen op slot en Boutros kan niet meer bij zijn spaargeld. Hij had lang gespaard voor zijn pensioen, maar dat geld is nu helemaal niets meer waard. Hij zal zijn leven lang moeten werken, hard werken en met het geld dat hij verdient, kan hij nauwelijks rondkomen.

En toen hij dacht dat het niet erger kon, gebeurde er iets vreselijks. Op 4 Augustus ontplofte in de haven van Beiroet een opslag met gevaarlijke stoffen. Boutros was op dat moment niet thuis, maar werkte iets verder op in de bergen. Het was een enorme klap en Boutros werd tegen de grond geblazen. Snel had hij gebeld naar huis, maar hij kon niemand bereiken. Boutros is snel naar huis toegereden en onderweg zag hij de enorme ravage. Alles was kapot. Hoe dichter hij bij huis kwam, hoe groter zijn angst werd. Het leek wel alsof hij door een oorlogsgebied reed. Huizen waren ingestort, alle ramen waren gebroken en overal lagen gewonde mensen. Wat was Boutros blij toen hij zijn familie levend aantrof. Maria, zijn vrouw, was gewond geraakt door het rondvliegende glas. Zijn kinderen waren gelukkig ongedeerd, maar waren wel in shock. Snel was Boutros met Maria naar het ziekenhuis gegaan, maar die was overvol. De hele nacht hadden ze gewacht en de volgende ochtend konden de dokters Maria pas helpen. Ach, hoe konden ze helpen? Er was een tekort aan alles. Ze hadden de glasscherven eruit proberen te halen, hadden haar wonden ontsmet en verbonden. Boutros en Maria werden weer naar huis gestuurd. Maria heeft nu nog steeds veel pijn en slaapt vaak slecht. Jasmina en Fouraz, hun kinderen, zijn sinds die tijd zo bang. Bij elk hard geluid, duiken ze in elkaar. Boutros voelt zich machteloos en weet niet meer wat hij moet doen.

Boutros is boos, op de regering, maar ook op al die vluchtelingen die Libanon overspoeld hebben. Door de oorlog in Syrië, zijn meer dan 2 miljoen Syriërs naar Libanon gevlucht. Het zijn er veel te veel voor zo’n klein land. Boutros heeft sowieso een hekel aan Syriërs, want nog niet zo lang geleden was Libanon bezet door de Syriërs en de Syriërs maakten het leven van de Libanezen erg moeilijk. Boutros is ook boos op God. Hoe kan Hij dit nu toestaan? Heeft God ons soms vergeten? Zal God ooit uitkomst uit deze situatie geven? Nee, Boutros is niet zo heel erg serieus in zijn geloof. De ouders van Boutros waren altijd al christen, maar ze gingen bijna nooit naar de kerk. Trouwens, dat doet bijna niemand. Toch voelt hij zich een echte christen en dat zou hij ook heel zijn leven blijven. Maar diep in zijn hart, begrijpt hij niets van God. Hoe kan Hij dit ooit toelaten?

Boutros wordt uit zijn gedachten gewekt door een bons op de deur. Als hij de deur open doet, ziet hij daar een Syrische man staan. Boutros kookt van woede en schreeuwt naar hem toe: “Ga weg! Jij bent de oorzaak van al deze problemen. Ga terug naar Syrië en neem die andere 2 miljoen ook mee! Ben je hier gekomen om mijn dag nog meer te verpesten?!”. De man blijft staan, hij wordt niet boos, maar kijkt Boutros vol liefde aan. Boutros voelt zich nog steeds boos, maar ook een beetje ongemakkelijk. “Broeder”, zegt de man “wij hebben voedsel ingezameld voor u, mag ik dit aan u geven” De man heeft een grote doos in zijn hand met allemaal eten. Boutros is sprakeloos en weet niet wat hij moet zeggen. De man stapt langs Boutros heen en zet de doos in zijn huis. “Ik wil u graag iets geven, wat meer waard is dan dit eten en wat u blijf vervullen”, zegt de man. “Ik kom hier in opdracht van mijn Koning, Jezus Christus, om u te laten weten dat Hij van u afweet en dat Hij voor u wil zorgen. Broeder, mag ik voor u en uw familie bidden?” Boutros knikt terwijl hij zijn hoofd buigt.  De man bidt. Het klinkt zo anders dan Boutros gewend is. Het is geen formulier gebed, zoals de priester tijdens de mis dat bidt, maar het lijkt wel alsof deze man met zijn beste vriend spreekt. Na het amen, klopt de man Boutros op de schouder. “Gods zegen toegewenst en we komen binnenkort nog eens terug”.  Verbouwereerd blijft Boutros achter. Schaamte en verwarring vervult zijn hart. Wie is die man? Ja, het is een Syriër, dat zag Boutros wel. “Wie was dat papa?”, hoort hij een stem naast zich. Het is Jasmina. “Lieverd, er is eten gebracht”. Aarzelend, maar ook dankbaar opent Boutros het pakket. De doos is tot de rand gevuld met brood, rijst, bloem, fruit, groente en nog veel meer. Snel pakt hij een stuk brood en geeft het aan Jasmina. Gretig eet het hongerige meisje het op.

Die Syrische man is Amir. Amir woont al meer dan tien jaar in Libanon. Zijn leven was zo anders gelopen dat hij had gedacht. Amir komt uit een streng islamitische familie en was altijd een zeer toegewijd moslim. Op een dag moest hij voor zijn werk naar Libanon en kwam daar een christen tegen. Die begon hem te vertellen over Jezus. Amir moest daar maar niets van hebben, hij irriteerde zich zelfs aan deze man. Hij probeerde de man te negeren, maar dat hielp niet, telkens kwam hij terug. Amir begon hem te kleineren en te pesten, maar de man bleef terugkomen. Amir werd nieuwsgierig. Wat heeft die man toch? Amir besloot een Bijbel te kopen om te bewijzen dat de Koran het ware Woord van God is en niet de Bijbel. Amir lachte als die man vroeg of hij voor Amir mocht bidden. Maar alles werd zo anders, toen Amir de Bijbel begon te lezen. Hij las de bekende verhalen van Abraham, Izak en Jakob, van David en van Salomo. Deze verhalen waren tegelijkertijd zo anders dan in de Koran. Amir zat vol vragen en twijfels en stelde deze aan christenen die hij kenden. Het duurde wel 6 jaar voordat het Licht doorbrak in zijn leven. Hij mocht de Jezus Christus leren kennen en mocht weten dat zijn zonden vergeven waren. De gevolgen van zijn bekering waren groot. Zijn familie in Syrië kwam erachter. Ze probeerden hem over te halen terug te keren naar de Islam, maar toen ze zagen dat hij dat niet wilde, gooiden ze hem in Syrië in de gevangenis. Meer dan 50 dagen zat hij gevangen in een cel van één meter bij één meter. Als hij wilde slapen, kon dat alleen zittend of staan. IJskoud was de cel en wat heeft Amir het daar moeilijk gehad. Maar toch was het één van de meest gezegende tijden uit zijn leven.

Op een nacht kreeg Amir een droom, waarin God tot Hem sprak en zei: “Roep met jouw stem naar jouw mensen, zodat ze Mij horen”. Amir droomde verder en zag dat hij werd gezalfd, zoals Samuël David zalfde. Hij zag ook het land Libanon in deze droom. Toen hij wakker werd, wist hij “dit is de stem van God, God heeft voor mij een opdracht”. Amir ging terug naar Libanon en begon daar het evangelie met de mensen te delen. Het werk van Amir werd gezegend, velen kwamen tot geloof. Iedere week komt de gemeente samen, bidden ze samen, overdenken ze de Bijbel en eten ze samen. Na de grote explosie in de haven van Beiroet, voelt de gemeente de nood van de lokale christenen en met een hart vol liefde geven ze van het weinige dat ze hebben. Van het geld kopen ze voedsel dat ze uitdelen aan de Libanezen in het getroffen gebied.

Amir loopt weg bij het huis van Boutros, dankbaar voor wat hij had mogen doen, maar ook met pijn in het hart. Als vanaf het begin dat hij Libanon is, worden zij door de lokale bevolking gezien als indringers, als tweederangs burgers. Hij snapt het wel, als hij ziet hoe moeilijk de bevolking het heeft, maar het is zo onrechtvaardig om daar hen de schuld van te geven. Amir gaat zeker nog eens terug naar Boutros. Dan schiet er ineens een gedachten door zijn hoofd: Misschien moeten we voor het komende Kerstfeest iets organiseren voor de lokale bewoners, Amir’s ogen beginnen te glimmen.

Boutros kan de gebeurtenissen maar niet loslaten. Dat die Syrische vluchtelingen naar hem uitreiken, terwijl ze zelf ook bijna niets hebben. Hij voelt dat zijn trots is aangetast. Vroeger keek hij altijd zo graag neer op deze Syrische vluchtelingen, maar nu zorgen zij voor hem. Boutros voelt ook schaamte, dat hij zo hoogmoedig is en zelf nooit naar deze mensen heeft omgekeken toen ze met lege handen in Libanon aankwamen. Zou God dan toch bestaan? De Syrische man lijkt God goed te kennen. Kende hij God eigenlijk wel? Deze vraag had Boutros zichzelf nog nooit gesteld en het maakt hem onzeker. Hij mist iets, iets dat deze Syrische man wel heeft. Als de man nog eens terug komt, zal hij hem erom vragen.

Het is twee weken later. Opnieuw wordt er op de deur van Boutros geklopt. Snel loop hij naar de deur. Als hij de deur open doet, ziet hij opnieuw de Syrische man staan. Nee, nu begint Boutros niet te schreeuwen en te schelden, hij zegt “komt toch binnen”. De man stapt zijn huis binnen met opnieuw een doos vol met eten. Eén vraag brand op de tong van Boutros “Me-meneer”, stamelt Boutros, “waarom bent u zo goed voor mij?” “Ik heb zo lelijk tegen u gedaan de vorige keer”. Amir’s ogen beginnen te glimmen “Ik doe dit, omdat ik voor mijn broeders wil zorgen”, antwoordt Amir. “Mijn broeders”, zegt Boutros, “maar u kent mij helemaal niet?!” De Heere Jezus vraagt ons om elkaar lief te hebben en voor elkaar te zorgen en ik heb de Heere Jezus lief gekregen, daarom doe ik dit”. “Het is bijna Kerstfeest”, vervolgt Amir. “Mag ik je uitnodigen met jouw gezin om samen in onze kerk Kerstfeest te vieren? De uitnodiging zit in jullie voedselpakket”. Boutros weet niet wat hij zeggen moet. Amir bidt nog voor en met Boutros en gaat dan verder naar het volgende huis.

Het is 25 december. Boutros, Maria, Jasmina en Fouraz  zitten in hun mooiste kleren aan een lange tafel. Samen met andere christenen uit Beiroet vieren ze samen het Kerstfeest. Nadat ze met elkaar gegeten hebben, loopt Amir naar het podium. Hij opent Gods woord en leest Lukas 2: “En zij baarde haar eerstgeboren Zoon, en wond Hem in doeken, en legde Hem neder in de kribbe, omdat voor henlieden geen plaats was in de herberg.” Amir kijkt de toehoorders indringend aan “God, de Vader, koos bij Zijn komst op aarde voor het verachtste van de wereld. Hij koos de arme, jonge Maria om Zijn moeder te zijn, Hij koos verachte herders om Hem als eerste te aanbidden en Hij koos voor een beestenstal om daar geboren te worden. Ja, ze waren wel veracht door de wereld, maar ze waren bij God uitverkoren en dierbaar.” Het is muisstil als Amir verder spreekt: “Wij waren eens rijke mensen, in Syrië of in Libanon”. Maar we zijn veel kwijt geraakt, door de oorlog, door de economische situatie of door de explosie. Aards gezien waren we rijk, maar geestelijk gezien waren we straatarm. Maar nu heeft God ons uitgekozen, om het blijde Kerstevangelie te horen.  Wat een wonder, lieve mensen, dat God Zijn Zoon naar deze wereld heeft gezonden, om te sterven voor al onze zonden. Dit evangelie wil Hij vandaag aan u en aan jou vertellen, Hij heeft Uw behoud op het oog. Kniel dan voor Hem neer, belijdt uw zonden en vraag of God met Zijn Geest uw hart wil vervullen.

Tranen vullen de ogen van Boutros en Maria. Ja, ze waren ook zo tevreden met hun godsdienst, maar ze misten de Heere Jezus in hun hart. En nu moest God deze Syriërs naar hun toebrengen, waar Boutros en Maria zo lang een hekel aan hadden, om de blijde boodschap te horen. Die avond wordt het Kerstfeest in hun hart en zingen ze met Maria mee:

Hoe heilig is Zijn naam!
Laat volk bij volk te zaâm
Barmhartigheid verwachten;
Nu Hij de zaligheid,
Voor die Hem vreest, bereidt,
Door al de nageslachten.