Chisomo: ‘Genade!’

Chisomo: ‘Genade’

Waag het niet! Als ik het te weten kom… Als ik hoor dat je het ook maar aan iemand verteld hebt…! Er zal een vloek over je komen. Je voorouders zullen woedend zijn! Ja, ik ben er zeker van. Op een dag zullen jij en je hele familie in het ongeluk storten. Grote gevolgen zal het hebben… Onheilspellend klinkt de stem. Onheilspellend zijn de ogen die mij strak, zonder enige emotie, aankijken. Ik sidder en sla mijn ogen neer. ‘Ja maar…’ ‘Au!’ De klap kwam onverwachts. Een stekende pijn trekt door mijn hele lijf. De hand die het veroorzaakte lijkt nogmaals naar boven te komen, houdt stilstand vlak voor mijn gezicht. Nogmaals sist de stem: ‘Duidelijk genoeg? Wegwezen dan!’

Had ik het maar niet gedaan; had ik het maar niet gedaan. Maar, ik had geen keus toch? Het leek zo goed! Hij beloofde mij zo veel! Het was de Chief, het dorpshoofd. De belangrijkste persoon van het hele dorp! Ik deed het, nee, niet voor mijzelf! Ik deed het, puur voor mijn familie. Voor hen die mij lief en dierbaar zijn. Hij was het, die eten beloofde voor het gezin. Hij was het, die geld zou geven voor een nieuw dak. Hij was het, die studiemogelijkheden aanbood. Ah, als ik eens wraak kon nemen! Ah, als ik hem eens wat aan kon doen! Maar nee, natuurlijk niet. Ik ben een meisje. Een meisje.. Ja? Nee, ik ben geen meisje meer! Ik ben geen reine maagd meer. Nee, ik ben voor altijd bezoedeld. Ik ben voor altijd zwart, pikzwart. En, dan die geesten, dan die vloek. Zullen ze zich op mij en mijn familie wreken? Zullen ze mij te pakken krijgen? Ik, Mavuto draai me om en om. Mijn gedachten vliegen terug in de tijd. Ik hoor de zachte ademhaling van mijn broertje niet. Ik voel de harde grond onder mijn lichaam niet. Een vervelende mug wuif ik onbewust met mijn hand weg. De regen klettert op het strodak, sijpelt naar binnen. Een druppel valt op mijn koude voeten. Waar is mijn deken toch, ik graai ernaar. Wacht, die heb ik verkocht, vanmiddag nog. Niet goed nagedacht blijkbaar. Kan ik eigenlijk wel nadenken? Ben ik gewoon niet op deze plek gezet om voor altijd dom te zijn? Waarom leef ik eigenlijk? Waarom lig ik hier? En dat, geschonden? Ben ik bedoeld voor de vloek? Vanaf mijn geboorte? Heet ik daarom ‘Mavuto’ (probleem)? Om mavuto op mavuto, probleem op probleem te ondergaan? Ik zucht, terwijl de uil buiten zijn roep laat horen. De regen stopt; het maanlicht valt door het open raam naar binnen. Het verlicht het huis. Agogo (oma) woont hier met 8 kleinkinderen. Het is krap; we kunnen net twee grote stappen in de breedte en drie grote stappen in de lengte zetten. Moeder is gestorven. Aids. Vader is opgepakt, onschuldig de gevangenis ingesleurd. Alweer 3 jaar geleden. De oogst die zo goed leek te beginnen, gaat dood. De geit is verkocht. Het muskietennet is kapot. Mijn geest is verschrompeld, mijn hoop vergaan, mijn toekomst vervlogen.

Gegil, gehuil, gekrijs! Ik schiet recht overeind. Blijkbaar was ik toch in slaap gesudderd. Naast me springt Dalitso van zijn mat af. Er klinkt een drum. Dwars erdoorheen woedende stemmen. De kleine Enock begint te huilen. Oma wordt wakker. ‘Dalitso, wat gebeurt er?’ ‘Geen idee, ik ga kijken!’ Fluisterend laat hij er op volgen: ‘Ik hoorde vanmiddag praten over, je weet wel.’ Ik schud mijn hoofd, zie dat oma en de kleintjes het niet gehoord hebben. ‘Wees voorzichtig!’ ‘Ja, doe ik!’ ‘Blijf jij hier en let op!’ Maar lang hou ik het binnen niet uit. Oma en de kleintjes schuifelen onrustig heen en weer.  Enock huilt nog steeds; angstig kruipt hij tegen oma aan. Ik ga staan en rek me uit. Aankleden hoeft niet; de enige trui die ik heb, heb ik al aan. Snel sla ik een omslagdoek om me heen en sluip ik naar buiten. Het gehuil en geroep is nog steeds niet over. Om me heen kijkend ren ik tussen de huisjes door. Ik ben niet de enige; van alle kanten komen ze aangestormd. Donkere, Afrikaanse gezichten. Gericht op één punt. Gericht op één lichtcirkel. Daar in de verte! Dansende fakkels, dansende zaklampen. Honderden! Een woedende, opgezweepte menigte! ‘Vampieren’, zegt een stem achter me. ‘Vampieren!’ Iemand anders neemt het woord over. ‘Vampieren, en dat een nacht voor kerst!’. Bloedzuigers! Levensgevaarlijk! Daar in dat huis. Het huis, midden in die cirkel, omsingeld door al die mensen. Mensen die panisch zijn van angst. Panische angst die zich uitbarst in woede. Woede op die vermeende Vampieren! Woede op onzichtbare, onvoorspelbare, magische krachten. Levensgevaarlijk! Ze bijten je; ze drinken je bloed op; ze maken een nieuwe vampier van je! Ze veranderen je in een vleermuis, een wolf of in de mist. Ik huiver; ik verschuil me tussen al die mensen. ‘Dood moeten ze, dood!’ Een sirene klinkt. Maar te laat. De vlammen slaan om het huis heen, kruipen naar boven, zetten het rieten dak in lichterlaaie. De menigte wordt uit elkaar gedreven, mensen worden opgepakt. Maar te laat. Te laat voor hem, die alleen maar leed aan epilepsie.

Kerst, anno 2017. De zon rijst op aan de hemel, verlicht het donkere, duistere Afrika. Doet de natte aarde drogen. Verwarmt het stoffige, rode zand. Laat schaduwen vallen achter de resten van het verbrande huis. Een grillige, grote baobabboom die er naast staat, heeft het overleefd. Mavuto zet precies bij de pomp een emmer water op haar hoofd. Oef, wat kost alles meer energie. Maar geen druppel water morst zij. Dalitso is onderweg naar de tuin, om wat werk te verrichten. Agogo (oma) kookt nsima, dikke pap van het beetje mais dat ze voor vandaag hebben. Esther, van de buren, veegt met een takkenbosje het zand aan. Iets verder weg klinkt het geluid van een bijl. Wat kippen scharrelen rond. De rust verbergt alle zorg. De morgenstond heeft ook hier goud in zijn mond.

Dertig kilometer verderop sluit een groep gevangenen de ogen. Er stijgt een gebed op tot God. Een gebed waarin zij Hem aanroepen, Die voor hen een Redder werd in nood. Hun gevangenschap had een hoger doel, een verhevener doel. Nu mogen zij Hem groot maken. Die geboren Zaligmaker, waarvan de engelen zongen: ‘Ere zij God!’. Abambo Kuwa gaat voor. Het is de laatste keer als gevangene. Vandaag is het de dag dat hij naar huis mag. Drie jaar heeft hij vast gezeten. Geen rechtszaak is er geweest. Onschuldig was hij. Geen geld voor een advocaat. Toch heeft hij geen spijt van deze jaren. Nee, wat een vruchten heeft het afgeworpen! Wat een vruchten voor één die het niet verdiende. Ze kwamen evangeliseren. Een azungu, een blanke, maar ook een zwarte man. Twee predikers die de bazuin aan de mond mochten zetten. Twee predikers die dat Woord verkondigden. Dat Woord van wet en evangelie. Dat Woord dat wees naar dat Grote Licht, dat zal schijnen in de duisternis. Wat verlangt hij er naar om dat Woord te gaan brengen aan zijn geliefden. Om dat Woord te verkondigen aan zijn Mavuto, aan zijn Dalitso, aan zijn Enockie. Ja, aan zijn hele familie, aan zijn vrienden, aan zijn dorpsgenoten. Ieder moet het horen! Christus is geboren! Geboren in zijn hart, in zijn leven. Vol dankbaarheid is hij, vol lof, vol aanbidding. De bijbel die hij gekregen heeft, neemt hij mee. Zijn medegevangenen laat hij achter. Hij zal ze niet vergeten. De deur gaat open, het slot eraf. De bewakers laten hem door. Hij zal moeten lopen of liften; geld heeft hij niet. Maar hij heeft het er voor over. Hij snelt voort. Over stoffige zandwegen, over asfaltwegen. Minibusjes sjezen hem voorbij. Een jongetje houdt zijn hand op, ‘Abambo, money’ (meneer, geld), klinkt het. Hij hoort het getjirp van de vogels. Hij ruikt de natuur. Hij passeert schitterende bananen- en mangobomen. Hij ziet de heldere hemel. De zon die recht boven hem staat. Hij wist het zweet van zijn gezicht. Hij ervaart de vrijheid, de ruimte, de weidsheid om hem heen. En hij weet het, een nieuwe weg ligt, in meerder opzichten, voor hem open.

Mavuto, mavuto! Mavuto, mijn kind! Kreunend kom ik overeind; een pijnscheut schiet door mijn buik. Waar komt die stem vandaan en wat klinkt het bekend! Ik moet even stil staan om het zwart van voor mijn ogen weg te laten trekken. Dan, dan zie ik hem! ‘Abambo! Vader!’ ‘Mavuto, mijn kind!’ Een traan welt op in mijn oog; ik slik het weg. Een Afrikaan laat geen emoties zien. Hij pakt mijn hand. Ik buig mijn knie als teken van respect. ‘Abambo, hoe is het met u? Abambo, hebben ze u los gelaten? Abambo, wat heerlijk om u te zien!’ ‘Mavuto ze hebben me eindelijk vrij gelaten. Mijn straftijd zit er op!’ Ik zie een glans over zijn gezicht heentrekken. ‘Maar Mavuto, ik zat er niet voor niets!’ ‘Nee Mavuto, ik heb de God van de Bijbel leren kennen!’ ‘Mavuto, mijn meisje, ik heb een heerlijke boodschap!’ Ik kijk vader aan. De angst zit er nog goed in. De onheilspellende woorden van de Chief klinken boven de woorden van vader uit. Ik schud mijn hoofd, verwonder me over zijn woorden. ‘Abambo, u zult honger hebben. Kom, oma heeft het eten warm’. ‘Is goed, Mavuto’. Stilletjes zet ik het eten klaar; heeft vader door dat er geen kip is? Kerst is het enige moment van het jaar waarop er toch echt wel een kip in de pan ligt. En nu, juist nu vader terug is en het feest moet zijn, is er geen kip. Ah, ik schaam me. Geen kip. ‘Dalitso, zeg tegen alle buren dat ze, als de zon ondergaat, hier moeten zijn! Ik heb een verhaal.’ is het enige wat abambo zegt. ‘Ah, verhalen. Dat is lang geleden’ ‘Ah, daar moet ook hij, Dalitso, bij zijn!’

Dansende voeten, klappende handen, zingende stemmen. Dat is wat hij ziet vanachter een dikke boom. Voorzichtig gluurt hij er omheen. Moet hier nu echt zo’n ophef over gemaakt worden? Moet dit nu echt zo’n gezellig feest zijn? En kijk, wat een mensen er voor hem door de knieën gaan. Wat een mensen hem de hand geven. Wat een grote cirkel ze om hem heen maken. Is hij, de Chief, niet veel belangrijker? Is hij, de Chief, niet veel meer eer waard? Die Kuwa had wat hem betreft weg mogen blijven. Die Kuwa mag geen invloed krijgen. En z’n dochter, dat kreng. Nu Kuwa er is, wordt het moeilijker om het nog eens te doen. Nu Kuwa terug is, zal hij uit moeten kijken. ‘Ah!’ Wacht, het wordt stil. Kuwa gaat spreken. Scherp moet hij luisteren; de woorden waaien zijn kant op. ‘…Mensen, ik heb een blijde boodschap voor jullie! Ik heb een verhaal, een echt, waargebeurd verhaal! Mensen, het gaat over God. Nee, niet over de geesten van onze voorouders. Nee, niet over de vampieren. Nee, een verhaal over de God van de Bijbel…! Nog iets beter spitst de Chief zijn oren. Wat? Komt Kuwa met de God van de blanken? Wat? Zegt Kuwa dat het een God is, ook voor de zwarten? Waar heeft hij het over? ‘…En er waren herders in diezelve landstreek, zich houdende in het veld en hielden de nachtwacht over hun kudde. Plotseling verschijnt daar een licht. Een engel daalt neer, in volle heerlijkheid. Zijn stem klinkt: Vrees niet, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die al den volken wezen zal; Namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, Welke is Christus de Heere, in de stad Davids. Dorpsgenoten, die boodschap klinkt tot herders, tot hen die veracht werden en arm waren. Nu, nu klinkt die boodschap ook tot u, tot jou, tot mij! U bent niet te arm, u bent niet te dom, u bent niet te zondig. Jezus Christus is in deze wereld gekomen, om zonden te vergeven, om het duistere te verdrijven, om licht en vrede aan te brengen in harten van vele mensen!…’

Kuwa kijkt rond. Vele dorpsgenoten zitten om hem heen. Hij ziet hun gezichten. Ach, wat zou hij graag het Licht van Christus in hun harten laten schijnen. Maar dat kan hij niet. Nee, het is niet zijn werk. Alleen zijn gebed blijft over: ‘Heere, werk toch onder mijn volk’. Zal hij onder zijn dorpsgenoten een kerkje mogen stichten? Zal hij met hen iedere zondag samen mogen gaan komen? Dat is zijn droom; dat is zijn verlangen. Om samen met zijn huis de Heere te mogen dienen. In de verte beweegt iets. Zijn oog valt erop. Het is een schaduw. Een schaduw van een gedaante die vanachter een boom iets tevoorschijn lijkt te komen. Een lichtstraal verlicht even het gezicht. De Chief! Zal hij zijn woorden gehoord hebben? Zal de boodschap in zijn hart terecht gekomen zijn? Ja, hij weet het, één klein zaadje, één machtswoord kan genoeg zijn! Recht voor hem zit Mavuto. Hij heeft haar ogen gelezen. Angst en duisternis. Het ging door zijn hart. Ach, zijn kind. Zo jong nog, 14 jaar. Zal ze nog wel naar school gaan? Of, zal ze ziek zijn? Ze leek zo zwak toen hij haar vanmorgen zag. Zijn vaderoog ziet scherp. Ja, hij zal met haar praten. Ja, en zodra hij wat geld verdiend heeft, zal hij met haar naar de dokter gaan. Oma is oud. Zal de zorg van het gezin op Mavuto’s jonge schouders terecht gekomen zijn? De tuin zag er niet goed uit. De vloer in huis leek vochtig. De kleinsten hebben dikke buikjes. Nogmaals kijkt hij de kring rond, nogmaals ziet hij de ogen van Mavuto…

Abambo’s blik houdt mij gevangen. Het lijkt alsof hij dwars door mij heen kijkt. ‘Zal hij het raden?’ Ik zucht en denk na over zijn boodschap. Een Kind dat geboren werd. Een Kind dat de duisternis zal verdrijven. Vreemde woorden. Ja, dat het duister is in haar hart weet ze wel. Maar vrede? Dat zal het niet snel zijn. Niet na wat er gebeurd is. Niet na wat ze in zich omdraagt. Ze zal van school gestuurd worden zodra het gemerkt wordt. Maar dat is het ergste niet. Nee, waar moeten ze het geld vandaan halen om nog een extra mond te voeden? Wie moet er straks een vrouw met een kind? En dan de angst. De angst voor de macht van de Chief. Ik ril. Nogmaals klinkt de stem van vader. ‘Die in Hem gelooft zal leven.’ ‘Hij geeft het water des levens om niet.’ ‘Enkel genade, Hij vergeeft de grootste der zondaren!’ ‘Amazing grace.’ Dat is het lied dat in mij op komt. ‘Genade groot, oneindig groot.’ Grace, genade. Voor mij? Ondanks mijn zwartheid? Ondanks mijn onreinheid? Langzaam zakt mijn hand naar beneden. Houdt stil op mijn buik. Daar, daar klopt het grote geheim. Daar, daar klopt nieuw leven. Chisomo, fluister ik. Chisomo, ik zal voor je vechten. Chisomo, je moeder is een probleem, jij bent het teken van genade. Chisomo, zo zal ik je noemen. Chisomo, Genade!

One Comment

  1. JdK
    on 8 december 2018 at 17:43 - says:

    Indrukwekkend…een verhaal om stil van te worden!

Comments are closed