In hunne schuldvergiffenis

In hunne schuldvergiffenis

Het is muisstil… Een stem verteld…

De 13- jarige Jakob kijkt om zich heen, daar in de verte ziet hij een grote menigte mensen voor hem staan. In de lucht lijken er grijze rookwolken te ontstaan. Jakob kijkt, en kijkt nog eens…. Loopt een paar stappen naar voren, dan ziet hij waar al die mensen naar kijken. Nee… het zal toch niet écht waar zijn? Ja, hij heeft er veel over horen praten, ook thuis werd er over gefluisterd, hij heeft de angst van vader en moeder gevoeld als ze er over spraken. Jakobs hart begint sneller te kloppen, zijn benen trillen… Daar voor hem op de markt naderen 2 mannen, zwaarbewaakt door soldaten. Jakob weet wie die mannen zijn, het zijn Hendrik Voes en Jan van Essen, 2 monniken uit het klooster van Antwerpen. Maandenlang hebben de 2 mannen opgesloten gezeten in een kerker. Verschillende keren zijn er Roomse geestelijken bij hen langs geweest, steeds werd hun gevraagd om hun ketterij te herroepen. Maar Hendrik en Jan konden dat niet, zij wilden en konden hun beginsel niet verloochenen. En nu, vandaag is het de dag dat zij veroordeeld zijn tot de brandstapel.

Jakob loopt wat verder naar voren, hij ziet hoe beide mannen aan een paal worden vastgebonden. Zullen ze… zullen ze nu echt de vuurdood moeten sterven?

Jakob kijkt om zich heen, angst vervuld zijn hart, zouden al deze mensen die hier staan, tegen deze monniken zijn? O, als ze dan toch eens wisten wat hij, vader en moeder….

Hoor, na een diepe stilte klinken daar opeens stemmen, geschreeuw;  Leugenaars! Ketters! De kleding van beide mannen wordt van hun lichaam gerukt, daar staan ze dan, stilzwijgend, in hun hemd op de brandstapel.

Jakob denkt na, wat zou ik kunnen doen? Dit kan en mag toch niet gebeuren? Heere God, helpt U toch! Dan buigt Jakob in een hoekje van het marktplein zijn knieën, en bidt; Heere, wilt U toch helpen, ik kan en durf niets te doen. Maar Heere wilt U toch geven dat al deze duizenden mensen hier op het plein hun Zaligheid alleen in U mogen stellen. Wilt u toch komen met Uw Heilige Geest, zodat wij hier allemaal mogen zien wie dat U bent en wie wij zelf zijn. Spaar ook ons Heere, geef dat wij nog veel van U mogen leren en in Uw wegen mogen wandelen..

Hé jongen, wat moet dat daar? Wat lig je daar op je knieën? Kijk maar uit, straks denken ze nog dat je ligt te bidden en sta je ook op de brandstapel, net als die mannen daar!

Verschrikt kijkt Jakob op, voor hem staat een marktkoopman.. Ehm.. ja, meneer, ik was moe, daarom lag ik even… ‘Dat dacht ik al’ zegt de marktkoopman lachend, en snel loopt hij weer verder.

Wat erg… denkt Jakob, nu heb ik nog gelogen ook…

Als hij voor zich kijkt ziet hij dat de vlammen omhoog laaien, en hoor, daar klinken 2 heldere stemmen, daar klinkt gezang “Wij loven U, o God, Wij prijzen Uwe Naam”. Wat mogen deze mannen een getuige zijn. Tranen rollen bij Jakob over zijn wangen… Zal dit ook zijn Toekomst zijn? Er heerst stilte en huivering bij de toeschouwers… Dan vertrekt iedereen naar huis, ook Jakob.

Een zucht klinkt.. snel pinkt Leonard een traan weg, kijkt snel om zich heen, gelukkig, niemand heeft het gezien. Die meneer de Jonge kan ook zo mooi vertellen! Leonard zit met zijn gedachten helemaal in het verhaal. Dan opeens… Tringggg…. Leonard zijn gedachten moeten plaats maken voor het geluid van de schoolbel. Fijn, dit was het laatste lesuur, de schooldag zit er al weer op, lekker naar huis! Snel loopt hij het lokaal uit, loopt naar de kapstok en pakt zijn jas. Bij de kapstok staat Abdel. Abdel zit sinds een aantal weken ook bij Leonard in de klas. Leonard weet niet veel van hem, alleen dat hij gevlucht is uit Afghanistan. Hij zal wel moslim zijn.  En ’t is zo’n stille… nee, niet bepaald zijn type. ‘Tot morgen’ zegt Abdel in gebrekkig Nederlands. ‘Doei’ zegt Leonard en hij loopt snel door naar de buitendeur.

Wanneer hij naar het fietsenhok loopt hoort hij iemand achter zich, hij kijkt om en ziet dat Abdel achter hem staat. Wat moet die jongen toch, vraagt Leonard zich stilletjes af…? ‘Leonard…’, begint Abdel; was mooi verhaal, meneer de Jonge kan mooie verhalen vertellen hé! Leonard voelt zich rood en warm worden, zou Abdel het gezien hebben…? Dan vraagt Abdel nog iets; ‘wij keer samen afspreken?’ Nee, dank je zegt Leonard, hij pakt zijn fiets, en rijdt het schoolplein af. Wat denkt die jongen wel zeg, nou waarschijnlijk heeft hij als moslim niets van het verhaal begrepen!

Als Leonard bij de verkeerslichten komt kan hij lekker snel doorrijden, dat zit tenminste nog eens lekker mee. Maar..plotseling hoort hij een auto met gierende banden aankomen, hij kijkt om, en op dat moment… een klap… dan wordt alles stil…Daar ligt Leonard, doodstil in de berm. Leonard! Leonard! Hoor je mij? Naarst Leonard zit Abdel in het gras, sirenes klinken, bezorgde stemmen, bezorgde gezichten…. Maar Leonard hoort het niet.

Het is 20 december.. Vanuit de ziekenhuiskamer klinkt een jongensstem, het lijkt alsof hij iets voorleest… Luister maar.. Er wordt een gedeelte uit de Bijbel voorgelezen; het gaat over de engel Gabriël, die bij Maria op bezoek is. Dan zegt de Engel; ‘Want geen ding zal bij God onmogelijk zijn”. Leonard! Leonard! Hoor je mij? Leonard knippert met zijn ogen; wat een fel licht, en wie roept hem toch? Hij probeert overeind te komen, maar het lijkt of zijn lichaam zo zwaar als beton is. Hij hoort allemaal piepjes en het ruikt hier zo vreemd.. Dan hoort hij weer die stem; ‘Leonard, ik ben het…. Abdel uit je klas!’. Abdel… Abdel… Leonard snapt er niets meer van, waar is hij, wie is Abdel? Dan valt hij weer in een diepe slaap.

De volgende morgen wordt Leonard wakker.. naast zijn bed zitten vader en moeder! Jongen… zegt vader…, moeder huilt…. Dan verteld vader; Leonard, je ligt in het ziekenhuis, 3 weken geleden heb je een ernstige aanrijding gehad. Je was zo zwaargewond, dat ze je in een diepe slaap moesten brengen. Er werd gevreesd voor je leven jongen, maar de Heere heeft je tot nog toe wonderlijk willen sparen en bewaren. Gisterenmiddag was Abdel uit jou klas bij je. Abdel heeft jou gevonden nadat je aangereden was. Hij heeft de hulpdiensten gealarmeerd en is met jou mee naar het ziekenhuis gegaan. Alle dagen dat jij hier in het ziekenhuis ligt, is hij je iedere middag trouw op wezen zoeken. Weet je wat hij deed als hij bij je was? Hij las met je uit de Bijbel en hij bad voor je. Abdel is een goede en trouwe vriend, Leonard. Toen Abdel dus gisterenmiddag bij jou was, werd je na 3 weken wakker.. de verpleegkundige heeft ons gelijk gebeld, en wij zijn gekomen, maar toen we er waren was je weer in een diepe slaap gevallen.. Leonard staart voor zich uit, heel zacht zegt hij; ‘Abdel… ‘Want geen ding zal bij God onmogelijk zijn’. Dan zegt vader; heb je dat gisteren gehoord? Ja, knikt Leonard. ‘En zo is het’ zegt vader.. de dokter wist niet meer wat hij voor je kon doen, maar de Heere heeft het tot nu toe nog wel gemaakt.

Vanmiddag hoopt Abdel weer bij Leonard te komen. Het is al weer vijf dagen geleden dat Leonard uit zijn slaap is bijgekomen. De eerste dagen waren erg vermoeiend, Leonard had veel vragen. Gelukkig waren vader en moeder veel bij hem, en ook Abdel kwam hem iedere middag trouw bezoeken. De eerste keer was dat wat ongemakkelijk; Leonard wist niet zo goed waar hij over moest praten, gelukkig was Abdel geduldig, en heeft hij hem veel verteld over wat er de afgelopen weken is gebeurd.

Terwijl Leonard zo wat ligt na te denken, bedenkt hij hoe weinig hij eigenlijk weet van Abdel. Hij heeft eigenlijk nog nooit iets aan hem gevraagd.. Vreemd eigenlijk. Misschien kan hij straks eens wat aan hem vragen.. Zou Abdel trouwens vanmiddag wel komen? Het is immers kerstfeest, misschien moet hij dat wel thuis met zijn familie vieren! O nee, natuurlijk niet, dom dat hij daar niet aan gedacht heeft, Abdel komt uit Afghanistan en is natuurlijk moslim, en die vieren geen kerstfeest. Nou ja, hij wacht het maar af..

Dan hoort hij voetstappen…  de deur gaat open, hé Leo! Met een opgewekt gezicht stapt Abdel de kamer binnen. Hé Abdel, leuk dat je er bent, ik verveelde me al een beetje. Abdel pakt een stoel en gaat naast het bed van Leonard zitten… Als ze even samen gesproken hebben, vraagt Leonard voorzichtig; ‘zeg Abdel, heb jij trouwens ook nog broers of zussen? Abdel zijn ogen beginnen te stralen, leuk dat je dat vraagt zegt hij, ja, ik heb 2 broertjes en een zusje. En… begint Leonard aarzelend.. ‘waarom zijn jullie eigenlijk gevlucht uit Afghanistan?

Opeens is het erg stil in de ziekenkamer… Abdel heeft zijn hoofd tussen zijn handen en kijkt naar de grond. Hij zucht.. dat is een lang verhaal, maar ik zal het je vertellen zegt hij.

Het was op een dag in september. Wij woonden in Herat in Afghanistan, dicht bij Iran. Op een dag kwam vader thuis uit zijn werk, al snel merkten moeder en ik dat er iets met vader aan de hand was. Vader was stil, zat maar stil in zijn stoel voor zich uit te staren. Ik vroeg aan moeder wat er met vader was, maar ook moeder wist het niet. Het duurde een hele week.. Toen was het zondagavond, voor ik naar bed ging riep vader mij. Toen ik voor hem stond pakte hij mijn beide handen, dat deed hij wel vaker wanneer wij gingen bidden tot Allah. Nu bad hij zachtjes, ik kon de woorden niet verstaan.. Vanaf dat moment deed vader dat iedere avond, eerst vond ik het wat vreemd, maar dacht dat Allah dat zo wilde.  Op een dag kwam vader opgewekt en blij thuis. De afgelopen dagen had ik gemerkt dat hij zijn gebed vergeten was te doen. Ik snapte er niets van, vaders gedrag was maar vreemd, hij leek wel in de war. Na het eten toen mijn broertjes en zusje op bed lagen zei vader; ‘jongen, kom maar even bij ons zitten…. Vader sprak zacht, alsof hij een geheim had. Hij vertelde dat er een man op zijn werk gekomen was die hem iets heel belangrijks verteld had. Je begrijpt wel dat ik erg nieuwsgierig was…

Nou, vader begon verder te vertellen … deze man op zijn werk had hem verteld dat er een veel Hogere God dan Allah bestaat, en dat deze God, door Zijn Heilige Geest vergeving van zonden aan oprechte zondaren wilt schenken. Van deze man had vader een boek gehad, het leek aan de buitenkant veel op de Koran, maar volgens vader stond er een heel andere boodschap ingeschreven. Het boek heette de Bijbel, en vader zei dat daar de Enige Waarheid in te vinden is. Abdel zucht even en staart voor zich uit… dan praat hij weer verder; ik vond het een moeilijk verhaal wat vader mij vertelde, zeker ook wat hij daarna vertelde maakte me erg bang; niemand mocht weten dat wij een Bijbel in huis hadden, dat wij niet meer tot Allah bidden, maar tot de Heere Jezus, zoals vader de God uit de Bijbel noemde.. Zelfs tegen mijn oma en verdere familie mocht ik het niet vertellen, want als er iemand achter kwam en ze gaven onze namen door, hadden we veel kans dat we gedood zouden worden.

Af en toe mocht ik mee met vader, dan gingen we naar een geheime bijeenkomst. Daar kwamen dan ongeveer 6 mensen bij elkaar. De voorganger las een stukje uit de Bijbel, daarna was er een gebed, waarna de voorganger het gelezen stukje uit de Bijbel uitlegde. Het waren fijne momenten met elkaar, als we gingen waren we vaak een beetje bang en gespannen, maar als we er eenmaal waren, dan ging dat al snel weer over. Tot op die ene dag.. Abdel veegt een traan van zijn wang.. Het was eerste kerstdag. Wekenlang hadden we hier naar uitgekeken, samen met vader zou ik mee mogen naar de geheime bijeenkomst om de geboorte van de Heere Jezus te gedenken. Iedereen keek ernaar uit. We spraken er veel over, ook dat als de Zoon van God niet op aarde gekomen was, Hij ook niet voor onze zonden had kunnen sterven. Dat maakte deze gedenkdag nog meer bijzonder. Na een lange tocht kwamen we op het adres waar we moesten zijn. We werden hartelijk ontvangen. De voorganger begon met gebed, we lazen het kerstevangelie uit Lukas 2, tot er plotseling voetstappen klonken, boze stemmen… er werd gebonsd op de deur.. Bonk.. bonk… Doe open! In naam der wet! Vader pakte mij vast, draaide mij in het gordijn en fluisterde in mijn oor; ‘Jongen, God zorgt voor ons’, dat waren zijn laatste woorden… Een deur werd open getrapt.. Vader en de andere mannen werden hardhandig vastgepakt en naar buiten meegenomen. Gelukkig zochten ze niet verder, en kon ik vanachter het gordijn naar buiten kijken. Mijn vader keek naar mij, het was de laatste keer dat ik mijn vader gezien heb…. Later kregen wij een brief, vader was veroordeeld tot de doodstraf. Nooit hebben we meer iets van hem of de andere mannen vernomen. Mijn moeder bleef achter met ons, al snel kregen we het bericht dat we als vluchteling naar Nederland mochten. Eerst wilden wij niet, want alles wat we achter lieten herinnerde ons aan vader. Het gevaar in Afghanistan werd door de terreurdreiging van de IS steeds groter. Toen kon moeder daar de leidende hand van de HEERE inzien, en zijn we gegaan. Wij zijn blij dat wij hier mogen zijn, het is een voorrecht om zo in vrijheid van godsdienst te mogen leven, Leonard! Wij mogen hier leven zoals de Heere dat van ons vraagt; we mogen vrij uit de Bijbel lezen, bidden, zingen, naar de kerk..

Beschamend kijkt Leonard naar Abdel, sorry Abdel, dit wist ik helemaal niet. Wat hebben jullie veel moeten verliezen. Ja, zegt Abdel, maar we hebben ook veel gekregen.

Weet je nog Leonard, dat meneer de Jonge bij kerkgeschiedenis het verhaal vertelde van Hendrik Voes en Jan van Essen? Leonard moet even diep nadenken… Jazeker, of hij dat nog weet… Wat vond  hij dat moedige mannen! Abdel gaat verder; toen meneer de Jonge het verhaal vertelde moest ik denken aan mijn vader.. wat een rijke Troost ging er van die mannen uit! Die mannen hebben een Toekomst Leonard, mijn leven in Afghanistan zou zonder toekomst zijn, jij kreeg een ernstig ongeluk, maar mocht er met de hulp van de HEERE nog doorkomen. Ik heb me vaak afgevraagd ‘waarom’? maar misschien moet ik me de vraag stellen ‘waartoe’?  Want ben ik al bereid om te sterven? 

Dan volgt een stilte in de ziekenkamer, beide jongens zijn met hun gedachten vervuld.

1e kerstdag zal altijd de herdenkingsdag blijven dat je je vader moest verliezen, Abdel, maar we mogen op 1e kerstdag ook gedenken dat de Hemelse Vader op aarde is gekomen om zalig te maken dat verloren was… van de duisternis in het Licht! Dan wordt het pas echt Kerstfeest!

Hoor, daar klinkt even later gezang uit de ziekenkamer… de 2 vrienden zingen samen…. de Lofzang van Zacharias;

God had hun, tot hun troost, gemeld,
Hoe Zijn genâ ons redden zou.
Van onzer haat’ren wreed geweld;
Nu blijkt Zijn onverwrikb’re trouw;
Nu toont Hij Zijn barmhartigheid,
Van ouds den vaad’ren toegezeid,
En dat Hij wil gedenken.
Aan ’t heilverbond, aan dien gestaafden eed,
Dien Hij weleer aan Abram deed.