Kerstvlucht

Kerstvlucht

Kerst 2020

Ze staat voor het raam. Haar ogen half gesloten. Haar handen samengebald. Nagels die prikken in haar huid.
Ze doet of ze de vlokken niet ziet. Of de lucht, die niet wit is en niet grauw. Of de straatstenen, die bedekt zijn met poeder en voetstappen. Met afdrukken van schoenen. Telkens twee aan twee.
Beneden klinken stemmen. Die van papa en die van mama. Die van Omar en van Lydia. Ze zingen. Komt allen tezamen, jubelend van vreugde.
Ze draait zich weg van het raam. Weg van het witte. Weg van de wereld. Haar mond wordt een smalle streep.
Het fotoboek ligt open op haar bureau. Ze bladert naar de eerste bladzijde. Ze ziet de foto met de kandelaar. De gedekte tafel. Ze sluit haar ogen. Ze ziet Rafi, oma. Ze ziet haar land.

4 jaar geleden

De zon maakt het zand heet. Zara wiebelt met haar tenen en tuurt in de verte.
‘Zie je ze al?’ Omars stem klikt rustig. Veel rustiger dan zij zich voelt.
Ze schudt haar hoofd. ‘Nee.’
Het rommelt in de verte. Ze tuurt weer. ‘Wat als ze komen. Wat als…’
Haar broer antwoordt niet. In plaats daarvan loopt hij op een drafje de straat in. ‘Steek de kaarsen alvast aan en maak alles gereed.’
Zara wil niet wachten. Ze wil de tafel niet klaar maken voor de kerst. Ze wil geen kaarsen aansteken. Ze wil niet alleen zijn. Waar zijn papa, mama en Lydia? Wat als de mannen komen? Wat moet zij dan? Waarom gaan ze juist nu naar oma toe? Waarom gaan ze oma juist vandaag halen? Kan ze niet één keer kerst zonder hen vieren?
Papa denkt dat het nog wel even kan duren voordat de mannen zullen komen. Hij denkt dat er tijd genoeg is om kerst te vieren. En morgen… morgen zullen ze vertrekken. Morgen zullen ze de spullen inpakken. Vandaag is de dag om aan de Heere Jezus te denken. Om Hem te aanbidden. Om Hem te dienen.
Stel nu dat papa het mis heeft?
Zara blijft aan de weg staan totdat Omar uit het zicht verdwenen is. Daarna loopt ze naar binnen.
De kandelaar met kaarsen is snel gevonden. De borden, het bestek, het ligt zo op de tafel. Mama heeft het eten al klaargemaakt. In afgedekte schalen staat het op het aanrecht. Het ruikt lekker.
Het gerommel gaat over in lawaai. Het komt dichterbij. Zara zet een schaaltje saus op de tafel en loopt naar het raam toe. Onderweg struikelt ze bijna over de pop van Lydia. Voorzichtig tilt ze de punt van het gordijn op. Knipperend tegen het felle licht, wat de kamer binnenglijdt, kijkt ze of ze Omar al ziet. Teleurgesteld laat ze het gordijn terugvallen.
Even blijft Zara staan. Dan loopt ze naar haar kamer toe die ze met Lydia deelt. Papa kan zeggen dat het kerst is. Dat je dan niet allemaal werk mag doen. Dat morgen inpakken ook kan. Maar zij gelooft het niet. Het moet nu gebeuren. Toch?
Haar hand gaat naar haar rugzak. Maar dan stopt ze. Haar wangen worden langzaam warm. Ze laat haar hand zakken en zakt op haar knieën neer. ‘Heere,’ fluistert ze zacht. ‘Wilt U alstublieft papa en mama terugbrengen? Wilt U zorgen dat de soldaten niet hier komen?’
Een felle klap overstemt alles. Zara vergeet verder te bidden. Ze vergeet verder na te denken. Ze springt op en begint richting de deur te rennen. Als ze buitenkomt dringt de hitte door haar kleren heen. De zon lijkt wel in brand te staan. De hemel is één rode gloed. Ergens, heel zacht, hoort ze geknetter van vlammen.
Haar mond voelt droog aan. Wat is dit? Waar is iedereen?
Ze loopt een klein stukje de straat in. Alleen Rafi leunt tegen een lantaarnpaal. Hij neemt een trekje van zijn sigaret en kijkt haar aan.
‘Heb je Omar gezien?’
Rafi knijpt zijn ogen tot spleetjes. ‘Omar?’
Zara zucht ongeduldig. ‘Je weet best wie mijn broer is!’
Hij haalt zijn schouders op. ‘Niet gezien.’
Het lawaai blijft aanzwellen. Het gaat onophoudelijk door.
Zara loopt dichter naar Rafi toe. ‘Schieten ze?’
‘Weet ik veel.’
‘Ben je niet bang? Als ze komen, dan… dan…’
‘Wat dan?’ Er glinsteren spotlichtjes in zijn ogen.
‘Dan vermoorden ze ons.’
‘En wie zegt dat?’
‘Mijn vader. Dat doen ze met alle christenen.’
Hij schudt zijn hoofd en neemt weer een trek van zijn sigaret. ‘Je bent gek. Je moet gewoon niet zeggen dat je christen bent. Zeg gewoon: ‘ik geloof in Allah en de koran.’ En dan laten ze je echt wel leven, hoor.’
‘Jij bent zelf gek!’ roept Zara uit. ‘Zoiets zeg je toch niet!’
Op dat moment lijkt het alsof de huizen instorten, of de grond onder hun voeten weggeslagen wordt.
Rafi’s sigaret valt uit zijn mond. Zara gilt en doet een stap naar voren. Rafi slaat beschermend een arm om haar heen. ‘Wat was dat?’
Zara drukt zich bevend dichter tegen hem aan. ‘Ben je nu nog niet bang?’ fluistert ze.
Hij antwoordt niet.
Of het seconden zijn, minuten, uren? Zara weet het niet. Rookwolken drijven hun kant uit. De grond blijft trillen. Rafi blijft haar vasthouden.

Plotseling komt papa eraan. Hij rijdt met zijn jeep de straat in. De auto komt slippend voor hen tot stilstand.
Rafi laat Zara snel los. Papa springt de auto al uit. ‘We moeten weg!’ schreeuwt hij. ‘Ze komen eraan. Waar is Omar?’
Het liefst van alles wil Zara naar papa toe rennen. Het liefst van alles wil ze wegduiken in zijn armen en net doen of er niks gebeurt en alles goed is. In plaats daarvan bijt ze op haar lip. ‘Omar ging kijken waar het lawaai vandaan kwam.’
‘Wat zeg je?’
Papa wrijft met zijn handen door zijn volle haardos. Hij roept iets naar mama en rent de straat uit. Zara kijkt hem na. Zijn voeten laten het stof opdwarrelen. Zijn benen gaan sneller dan ze ooit gezien heeft. Algauw is hij uit het zicht verdwenen.
Mama komt naast haar staan. Er staan rimpels in haar gezicht. Ze lijkt opeens wel ouder dan veertig jaar. ‘We moeten inpakken.’
‘Maar we moeten ook kerst vieren!’ roept Lydia uit. ‘Want de Heere Jezus is geboren. Daar moeten we aan denken.’
Mama trekt Lydia naar zich toe en strijkt over haar haren. ‘We kunnen overal kerst vieren,’ fluistert ze. ‘De Heere ziet ons overal.’
Is dat zo? Wat nu als de mannen hier komen? Wat nu als ze bij hen staan en hen doodschieten. Zomaar. Omdat ze in de Heere Jezus geloven. Kunnen ze dan kerst vieren? Zara kijkt naar de lucht. Naar de brandende zon en de griezelige rookwolken. Wat dan?
Mama geeft haar een duwtje. ‘Opschieten.’
Zara’s ogen glijden nog één keer de brede straat door. Hoewel er meestal een overvloed van taxi’s door de straten rijden, is het nu stil. Ook is er niets te zien van de normale stroom van auto’s en fietsen.
Ze draait zich half om naar hun huis. Het is groot en ruim. Eigenlijk past het niet in de straat met flats. Papa heeft het goed laten beveiligen door er een hek voor te zetten, wat ’s nachts altijd op slot is. Zouden ze het nu moeten verlaten? Of…
‘Ik hoop dat we kunnen blijven,’ zegt Rafi naast haar.
‘Ik wil het ook.’ Er begint water achter haar ogen te branden. Ze slikt een paar keer. Dan loopt ze naar binnen.
Lydia rent achter Zara aan. ‘Gaan ze op ons schieten?’ vraagt ze met een trillend stemmetje.
‘Ik hoop het niet.’ Zara duwt de deur open en pakt snel de rugzakken. ‘Waar is je knuffel?’
‘In de auto.’
Dat is dat. Zara kijkt om zich heen. Wat moet er mee? Natuurlijk, kleren. Gehaast begint ze spullen uit de kast te pakken. Ze gooit het op het bed. Een paar shirts glijden op de vloer.
‘Haal nog een tas, Lydia,’ zegt Zara tegen haar zusje die alleen maar staat toe te kijken.
Lydia loopt weg en komt even later terug met een kleine plastic zak.
Zara zucht diep. ‘Niet die!’
Lydia’s lip begint te trillen. Zara loopt de kamer uit en kijkt zoekend rond. Al snel heeft ze een rugzak gevonden en vult hem. Als hij bijna vol is kijkt ze nog één keer de kamer rond. Haar blik valt op het fotoboek wat open op haar bureau ligt. Met een snelle beweging grist ze het naar zich toe en laat het in de rugzak zakken. Met moeite krijgt ze de rits dicht. Daarna loopt ze naar beneden. Bij de tafel stopt ze. De kersttafel is gedekt. De kaarsen branden. Ze zenden flikkerende schaduwen door de kamer. Ze laat de tassen zakken en staart ernaar.
Weer trilt de vloer. Het lijkt wel of ze geweerschoten hoort. Zara bijt op haar lip. Haar hand glijdt naar de kandelaar en ze houdt hem vast. De vlammen bewegen sneller. Ze dansen.
Water kruipt over haar wangen omlaag.
‘Zara!’ roept mama.
Ze wil wel praten. Er komt geen geluid. Ze buigt zich nog dichter naar de kandelaar toe. Langzaam blaast ze de kaarsen uit.

Eindelijk zitten ze in de auto. Mama voorin. Zara en Lydia achterin. De tassen in de kofferbak.
Opeens denkt Zara aan oma. ‘Mama?’
Mama kijkt uit het raam. Haar donkere haren hangen in doffe slierten om haar hoofd. ‘Waar is oma?’
‘Ze wilde niet mee.’
Niet mee? Oma wilde niet mee? ‘Maar… straks dan…’
Langzaam draait mama haar hoofd naar Zara toe. ‘Oma wilde dat we vanavond nog weggingen. Ze wilde niet mee. Ze had er vrede mee om in Syrië te sterven. ‘Wat er ook gebeurt,’ zei ze. ‘Het is goed. Maar ik blijf hier in mijn huis. Oom Ibrahim en Mo zullen voor me zorgen. Niemand kan me hier weghalen.’ We konden haar niet overhalen.’
Heel even sluit Zara haar ogen. Kan oma echt niet mee? Wat als ze helemaal alleen zou sterven? Wat als…
Het wordt stil in de auto. Zara staart door de beroete ruitjes naar buiten. Ze hoopt dat papa snel zal komen. Ze hoopt dat hij Omar gevonden heeft.
Een oude man rent over de betonnen weg. Hij trekt een ezel met zich mee. Zara blijft ernaar kijken. Even komt er een glimlach op haar gezicht als ze ziet dat de ezel stil blijft staan. Hoe de man ook trekt, hij verzet geen stap meer. Tot ze de angst op zijn gezicht ziet. Huiverend went ze haar ogen af en kijkt naar haar zusje. Lydia drukt haar knuffel dicht tegen zich aan.
Drie minuten tikken weg.
Mama kijkt achterom naar Zara. ‘Als papa niet op tijd komt dan…’ Ze maakt haar zin niet af.
‘We kunnen niet gaan rijden,’ fluistert Zara. ‘Niet zonder papa en Omar.’
‘Ik wil niet iedereen verliezen,’ zegt mama.
‘Daar komen ze!’ roept Lydia plotseling.
Het portier van de auto wordt opengerukt. Papa neemt plaats achter het stuur. Omar beland op de stoel naast Zara.
De motor ronkt al.
Op dat moment komen de mannen de straat in. De schoten klinken dichtbij. Papa trapt het gaspedaal in. Lydia begint te gillen.
Zara slaat haar armen om Lydia heen. Een schot verbrijzeld de ruit en mist papa op een haar na. Ze kijkt naar buiten. De mannen hebben donkere kleren aan en mutsen op hun hoofd. Weer ketst een kogel tegen de auto. Ze zijn bijna bij het einde van de straat. Nog één keer kijkt ze achterom. Het huis is niet langer te zien. Wel klinkt er een harde klap. Donkere rookwolken drijven hen achterna.
Mama heeft haar handen gevouwen. Omar leunt tegen het raam. Een bloederige snee loopt over zijn wang heen.
De auto schiet de hoek om. Zara zucht als ze ziet dat er geen mannen meer lopen. Papa drukt het gaspedaal nog dieper in. ‘Ik weet niet of we het gaan redden!’ schreeuwt hij boven het geronk van de motor uit. ‘Ik weet niet wat er straks nog komt!’
Omar staart naar de lucht. Zara volgt zijn blik. Alles is donker en rood. Alles is grauw en somber. De hitte in de auto is haast verstikkend. Als het zou kunnen, zou ze zeker een raampje opendraaien.
Papa rijdt snel. Veel sneller dan mag. Overal zijn sporen van verwoesting te zien. Bijna niemand loopt op straat. ‘Waar is iedereen gebleven,’ mompelt mama ontzet.
Stofwolken dwarrelen achter de auto op. De vele flatgebouwen lijken langs te vliegen. Zo snel gaat het.
Buiten de stad is het juist heel druk. Rijen mensen lopen achter elkaar. Ze kijken angstig op wanneer papa met de jeep langsrijdt. Lydia zwaait met haar beer naar hen. Het gezicht van een oude vrouw licht even op.
Na een paar uur gaat papa zachter rijden. ‘Ik denk dat we het ergste gehad hebben,’ zegt hij.
‘Veilig,’ zucht mama. ‘Ik kan het haast niet geloven.’ Ze kijkt opzij naar papa. ‘Laten we stoppen en de Heere danken. En wat er ook gebeurt, we moeten op Hem vertrouwen. En,’ voegt ze er zacht aan toe. ‘Laten we bidden voor de mensen die nog in de stad zijn.’
Even knijpt Zara haar ogen stijf dicht. Oma is alleen met de mannen. Zou oom Ibrahim haar helpen? Zouden ze haar huis in brand steken? Zou ze nog wel leven? En Rafi en de andere buren?
Ze zucht en doet haar ogen weer open. Omar kijkt uit het raam. Hij lijkt niet te horen wat mama zegt of dat papa de auto parkeert. Het lijkt hem niet uit te maken dat ze allemaal hun handen vouwen en gaan bidden. Hij staart alleen maar.
‘Gaan we ook kerst vieren?’ vraagt Lydia als papa gebeden heeft.
Mama schudt haar hoofd. ‘Niet met eten en drinken.’
En niet met de kandelaar, denkt Zara. En niet met de familie. Met niemand.
‘We kunnen toch overal kerst vieren?’ vraagt Lydia.
Papa draait zich om en kijkt hen alle drie aan. Diepe lijnen lopen over zijn voorhoofd en langs zijn wangen. En toch ligt er rust in zijn ogen. ‘Je hebt gelijk, Lydia. Zeg jij je tekst op. Wij luisteren. En dan denken we ook hier aan de Heere Jezus. Dat Hij geboren is. Dat Hij kwam op de aarde om te redden van de dood.’
En Lydia begint. ‘En het geschiede in diezelfde dagen…’

Kerst 2020

Ze kijkt naar de foto. Naar de kandelaar met kaarsen erin. Haar ogen zijn nat.
Beneden gaat het zingen door. Eerst stille nacht, dan over Bethlehem, dan weer komt allen tezamen.
Ze kan er niet aan doen, maar ze moet luisteren. De woorden dringen door haar kamerdeur heen. Ze sluipen haar oren binnen.

Komt allen tezamen
jubelend van vreugde
komt nu, o komt nu
naar Bethlehem
Ziet nu de Vorst der
eng’len hier geboren
Komt, laten wij aanbidden
Komt, laten wij aanbidden
Komt, laten wij aanbidden
Die Koning

Natuurlijk is ze blij dat ze veilig zijn. Dat ze in Nederland kan wonen. Dat er zoveel aardige mensen zijn. Natuurlijk is ze blij dat ze allemaal samen zijn.
Maar Rafi dan? Haar buurjongen, de jongen op wie ze stiekem verliefd was. De jongen van wie hun ouders wilden dat zij er later mee zou trouwen. Waarom is hij niet hier? Waar zijn de buren? Oma. Haar vrienden. Iedereen is daar. Zo ver weg. Zoveel mensen zijn er gestorven.
Beneden staan de kaarsen aan. Ze weet het. Beneden zijn ze aan het eten en aan het drinken. Beneden is het kerst.
Waarom is het geen kerst in haar hart? Waarom lukt het niet om kerst net als vroeger te vieren?
Ze hoort voetstappen op de trap. Een zachte klop op de deur. Mama kijkt om de hoek. ‘Zara.’
Ze wil haar hoofd opheffen, maar het lukt niet. Mama komt naast haar staan. Ze kijkt ook naar het fotoboek. Ze ziet vast ook de foto met de kandelaar. De foto met hun lachende gezichten. De foto vol blijdschap. Hoewel er altijd oorlog was.
Ze voelt een arm om haar schouders. Ze voelt mama’s mond op haar haar. ‘Kom je mee, Zara?’
‘Ik vind het zo moeilijk,’ fluistert ze.
‘Dat is het ook,’ zegt mama.
‘Ik wil geen kerst meer.’
Mama duwt haar gezicht wat opzij. ‘Kijk me eens aan.’
Ze moet wel. Ze ziet de grijsheid van mama’s ogen. De kleine spikkeltjes. De liefde. ‘Het spijt me, mama.’
‘Denk aan de Heere Jezus,’ zegt mama. ‘Hij was zo arm. Hij werd geboren in een stal. Terwijl Hij Koning was. Hij moet in ons hart ook geboren worden. We moeten Hem leren kennen. Daarom vieren we kerst. Om te bidden. Om te zingen. Om te vragen: Heere Jezus kom ook in mijn hart.’
Ze hoort het. En ze weet het. Haar wangen worden heet. Ze duwt haar hoofd tegen mama’s schouder aan. Natuurlijk wil ze een nieuw hart. Natuurlijk wil ze dat de Heere Jezus daarin geboren wordt. Natuurlijk wil ze Hem leren kennen. Als die herinnering er maar niet was.
‘Kom,’ zegt mama nog eens.
Ze luistert. Haar handen ontspannen zich wat en langzaam loopt ze achter mama aan de trap af naar beneden.
In de kamer zit iedereen aan de tafel. Er staat veel eten. Lydia zit aan het hoofdeind. Naast papa. Haar ogen stralen. Net als altijd. Op Lydia zou je jaloers kunnen worden.
Ze kijken op als ze binnenkomt. ‘Zing mee,’ zegt papa. ‘Dan gaan we daarna eten. En lezen. Horen over het wonder.’
Ze gaat zitten. Ze kijkt naar de kandelaar. Met de kaarsen. De vlammetjes zijn zo rustig. Ze dansen niet. Dan kijkt ze naar haar familie. Ze zijn samen. Voorzichtig glimlacht ze.