Vredeskind

Vredeskind

Dit verhaal gaat over een aantal stammen in Papoea-Nieuw Guinea: Hoe een evangelist na lang hopen en bidden toch een manier vindt om hen het evangelie te vertellen.

Yae gaat met zijn peddel door het water. Hij gaat op bezoek bij het dorp Haenam, een dorp dichtbij Maoero, het dorp waar hij woont. Hij meert aan en meteen wordt hij hartelijk begroet. Ze kennen hem wel. Hij is de boodschapper tussen hun dorp en zijn eigen dorp. Hoe lang is hij dat nou alweer? Minstens 3 maanden. Hij wordt meegenomen naar de mannenhut. Iedereen is vriendelijk tegen hem. Een beetje te vriendelijk zelfs. Hij voelt zijn hart toch wel even bonken als hij de hut binnen gaat. Maar iedereen doet normaal. Hij mag zitten naast één van de belangrijkste mannen van het dorp. Terwijl ze praten over verschillende dingen, krijgt hij wat te eten. Plotseling klinkt er wat geruis aan het einde van de hut. Yae geeft er geen aandacht aan. Waarom zou hij ook? Totdat er meer mannen opstaan. Er klinkt een licht geluid boven hem. Even kijkt hij achterom. Dan staan ook de mannen naast hem op. Met een ontzet gezicht kijkt hij hen aan. Hij weet meteen wat ze willen. Zo gaat het namelijk al eeuwenlang. ’Toewi asonai Makaerin! We hebben je met vriendschap vetgemest voor de slacht!’  Deze lekkere maaltijd is zijn laatste maaltijd. Had hij maar om een tarop tim, een vredeskind gevraagd. Dan was dit niet zomaar gebeurd. Waar zal hij terechtkomen? Hij ziet de schaduw van de dood op hem afkomen. Met één sprong is die bij hem en sleurt hem weg de duisternis in.

Een paar jaar later:

Een smalle holle boomstam glijdt over het wateroppervlak. Een houten peddel stuwt de boot verder. Don Richardson kijkt naar zijn vrouw Carol Joy die samen met hun zeven maanden oude baby achter in de holle boomstam zit. Hij herinnert zich nog goed de eerste keer dat hij Carol Joy ontmoette. Het was op de Prairie Bible Institute in Alberta, een heel eind weg vanwaar hij vandaan kwam. Allebei wisten ze dat ze voorbestemd waren om in de zending te werken. Nadat ze klaar waren met hun opleiding, werden ze uitgezonden door de RBMU (Regions Beyond Missionary Union). Wat zal er met hen de komende maanden gebeuren? Hoe zullen de Sawi-mensen hen verwelkomen? Heeft hij Carol en de baby niet te vroeg over laten komen? Al eerder is Don bij de Sawi geweest en hij heeft hen gezegd dat hij terug zou komen met zijn vrouw en kindje. Maar de Sawi staan er om bekend dat ze kannibalen en koppensnellers zijn. Wat zal er gebeurd zijn in de tijd dat hij er niet was? Is er weer oorlog uitgebroken? Of hebben ze gewapende vrede? Plotseling komt er een oude man in een holle boomstam naar hen toe varen. ‘Konahario! Gegroet!’ klinkt het vriendelijk uit zijn mond. Meteen zijn er nog meer holle boomstammen om hen heen. Hun eigen holle boomstam wordt op de kant getrokken. Hij springt op, neemt eerst Stephen van Carol over en helpt daarna Carol overeind. Voor het huis wat hij en zijn vriend John de vorige keer hadden gebouwd staan alle dorpelingen. Hun gezichten zijn opzichtig met witte en okergele verf geverfd.  Daar zijn Hato en Hadi al, de twee mannen die hem de vorige keer enthousiast begroetten. Oudere Sawi-vrouwen strelen Carol en Stephen. Zij hebben vaak nog nooit een blanke ontmoet. Meteen begint er een heel dansfeest. De trom roffelt. De krijgers voeren een wilde dans uit. Na een poosje brengen ze Don, Carol en Stephen naar hun huis. Terwijl Carol een eenvoudige maaltijd kookt, spreidt Don de slaapzakken uit. Hij voelt zijn verantwoordelijkheid tegenover Carol en Stephen. De trommels gaan buiten gewoon door.  Wat zal er nog veel moeten gebeuren voordat hij het evangelie aan de Sawi kan vertellen? Hij zal eerst de taal moeten leren. Dat zal hem niet meevallen. Zuchtend draait hij zich om. Het duurt lang voordat Don die avond eindelijk in slaap valt.

Een paar maanden later:

Don kijkt de menigte rond die rondom hem zit in het mannenhuis. Hij heeft gesproken van God. die de mens schiep in een prachtige wereld, de komst van het kwaad in de wereld en over de Verlosser. De mannen gapen en zijn hun eigen gesprekjes begonnen. Don zucht. De Sawi’s zouden wel blijven luisteren als het over de stammen rondom hen gaat, maar voor de Joden die zo ver weg woonden, hebben ze geen belangstelling. Dat is te ver. Slechts één keer krijgt hij een geweldige reactie van de mannen tot zijn ontzetting. Hij vertelt hoe Judas Jezus had verraden. Ongeveer halverwege zijn verhaal merkt hij dat iedereen gespannen zit te luisteren. Ze horen dat Judas 3 jaar lang met Jezus hetzelfde voedsel had gegeten en op dezelfde weg had gelopen. Voor Don is het onwaarschijnlijk dat zo’n iemand ooit Jezus heeft verraden. Hoe kon iemand die zo dichtbij Jezus leefde, hem verraden? En toch had Judas Jezus verraden. Bij de climax van het verhaal fluit Maoem een vogelkreet van bewondering. Anderen grinniken. Het brengt Don in verwarring. Dan begrijpt hij het. Ze roepen Judas uit tot de held van het verhaal. Hij probeert te protesteren door te zeggen dat Jezus juist goed was, maar Kani leunt voorover en roept: ‘Dat is nog eens een toewi asonai man.’ Don verlaat verdrietig het mannenhuis. Dat is niet hoe hij wilde dat het verhaal moest worden ontvangen. Pas later vraagt hij aan Kani wat het nou betekent: toewi asonai man. Samen met Narai legt die het uit: ‘Toewi asonai man betekent doen met een man wat Hato doet met een big: hem vetmesten met vriendschap voor een niet vermoede slacht.’ Enthousiast beginnen ze te vertellen wat er een aantal jaar geleden was gebeurd. Nu pas ziet Don dat de Sawi’s niet alleen wreed zijn, maar zelfs wreedheid vereren. Openlijk iemand doden bezorgt hen geen plezier meer. Ze willen liever een slachtoffer uitzoeken, om later de toewi asonai man manier toe te passen. Daarom boeit het verhaal van Judas Iskariot hen zo. Christus, het slachtoffer van Judas verraad, betekent niets voor hen en dat doet pijn bij Don. Don vertelt alles aan Carol die hem bezorgd aankijkt. ‘God heeft altijd een manier,’ zegt ze nadenkend. ‘Er moet een manier zijn.’ Vanaf die dag beginnen ze te bidden en te hopen op de sleutel die God hen zal geven om de Sawi’s het evangelie te verkondigen.

Vastberaden loopt Don een aantal maanden later naar de mannenhuizen van Haenam en Kamoer. Na een lang gesprek met Carol is het het beste dat ze zullen vertrekken. ‘Mannen, wij gaan weg uit jullie dorpen. Als jullie blijven oorlogvoeren, is het voor ons onmogelijk om hier te wonen. Komt er geen vrede, dan moeten we weg,’ zegt hij. Er wordt heftig gepraat door de mannen. Don besluit terug te gaan. Wat kan hij nu nog doen voor hen? Een stil gebed is in zijn hart, als hij naar huis loopt.

Als het donker wordt, hoort hij nog steeds het heftige geruzie in de mannenhuizen. Don zucht diep. Hij weet dat deze verhuizing heel zwaar zal vallen voor hem, Carol die hun tweede kindje verwacht en Stephen, die heel moe is van de malaria die hij had opgelopen. Als hij het licht dooft, hoort hij wat gestommel op de galerij. Don pakt de zaklantaarn en loopt de achtergalerij op. Zijn zaklantaarn laat de ernstige gezichten zien van een groot aantal leiders van de strijdende stammen: Kani, Mahaan, Hato en vele anderen. ‘Toean,’ smeekt één van hen, ‘verlaat ons niet!’ ‘Maar ik wil niet dat jullie elkaar doodslaan!’ antwoordt Don. Ze weten dat Don het vreselijk vond als er oorlog was. ‘Toean, wij zullen elkaar niet doodslaan.’ De man zwijgt even. ‘Toean,’ zegt hij uiteindelijk. ‘Morgen zullen we water op elkaar sprenkelen.’ ‘Vrede sluiten?’ vraagt Don verwonderd. ‘Wij gaan water op elkaar sprenkelen,’ antwoordt de man nog een keer.

Die nacht doen Don en Carol geen oog dicht. Allebei vragen ze zich af wat de volgende dag zal gebeuren. Ze kunnen niets bedenken waardoor het toewi asonai man niet zou gebeuren. Zodra de zon opkomt, staan ze samen voor het raam te kijken. Mahaan, één van de leiders komt naar buiten, zijn zoon op de schouder en zijn vrouw Syado snikkend naast hem. Don en Carol gaan vol spanning op de voorgalerij staan om maar niets te missen van wat er zal gebeuren. Syado kijkt over Mahaans schouder en ziet de vele dorpelingen van Kamoer staan. Opeens veegt ze haar tranen uit haar ogen, rukt ineens haar zoontje van de schouders van Mahaan en draagt het snel terug naar Haenam. Mahaan gaat haar achterna. Hij probeert het kind uit haar armen te trekken, maar ze houdt de kleine jongen stevig vast. Mahaans oudste zoon helpt zijn moeder. Met een luid gebrul van teleurstelling kijkt Mahaan de menigte aan. Duidelijk is dat hij gedwarsboomd wordt door zijn vrouw en zijn oudste zoon. De andere vrouwen van Haenam klemmen hun baby’s dicht tegen hen aan en schreeuwen het uit van angst. Vanuit Kamoer komt Sinaoe die een klein jongentje in de lucht tilt. Hij geeft het aan Atae, zijn broer en roept: ‘Ik kan het niet doen, doe jij het voor mij!’ Atae neemt het jongentje en stapt vastberaden naar Haenam. Maar Sinaoe kan zijn ogen niet van het jongentje afhouden. Hij springt plotseling naar Atae toe en grist zijn zoontje uit de armen. ‘Ik doe het niet! Ik kan hem niet laten gaan!’ Het brullen wordt erger en beide dorpen zijn buiten zichzelven. Dan ziet Don dat Kaiyo vlug wegloopt en zijn huis ingaat. Woemi, Kaiyo’s vrouw staat ook in de menigte. Plotseling wordt ze ongerust en meteen kijkt ze naar hun huis, waar Kaiyo net uitspringt met Biakadon, hun zoontje. Een ogenblik staat Woemi verstijfd van schrik en ze schreeuwt het uit. Ze holt achter Kaiyo aan, die naar Haenam rent. Hij is te ver voor haar uit. Met een hartverscheurend gehuil laat Woemi zich in de vuile modder vallen. ‘Biakadon! Biakadon, mijn zoon!’ herhaalt ze klagelijk. Don kijkt naar Carol. Ze weten van elkaar dat ze een diep medelijden hebben met Woemi’s verdriet. Er is ook bezorgdheid over het lot van Biakadon. Don weet dat er wel eens kinderoffers plaatsvinden. Zodra het leven van Biakadon in gevaar is, zal hij ingrijpen. Tegelijkertijd is hij heel nieuwsgierig. Waarom is dit nodig? Kaiyo’s daad is onherroepelijk, dat staat vast. Don loopt vlug achter Kaiyo aan en ziet dat hij de rand van Haenam heeft bereikt. De dorpsoudsten staan in een dichte groep vlak tegenover hem en kijken hem vol verwachting aan. Kaiyo ziet de man die hij nodig heeft en hij roept zijn naam: ‘Mahor!’ Mahor loopt op Kaiyo toe met ogen van ontroering. Alle mannen, vrouwen en kinderen van Haenam komen steeds dichterbij. Ook de dorpelingen van Kamoer komen dichterbij. ‘Mahor,’ zegt Kaiyo plechtig. Don kan de ernst van de situatie voelen. ‘Wil jij bij jouw mensen de woorden van Kamoer bepleiten?’ ‘Ja,’ antwoordt Mahor. ‘Ik zal de woorden van Kamoer bij mijn mensen bepleiten.’ ‘Dan geef ik je mijn zoon en met hem mijn naam!’ Kiayo geeft de kleine Biakadon aan Mahor, die hem voorzichtig in zijn armen neemt. ‘Het is genoeg! Ik zal pleiten voor de vrede tussen onze dorpen!’ roept Mahor. Beide dorpen komen nu in vervoering. Plotseling wordt het weer stil. Mahaan gaat tegenover Kaiyo staan met één van zijn zoontjes en zegt: ‘Kaiyo, wil jij de woorden van Haenam onder jouw mensen bepleiten?’ ‘Ja,’ roept Kaiyo en strekt zijn handen uit naar Mahaan. ‘Dan geef ik je mijn zoon en met hem mijn naam!’ Als Kaiyo het zoontje, Mani, van Mahaan aannam, breekt er plotseling achter in de menige een rumoer. Kaiyo staat op het punt te antwoorden op Mahaans gift, als Mahaan zegt: ‘Gauw! Ga weg!’ Kaiyo keert zich om en vlucht zo snel hij kan naar Kamoer met Mani. Zodra Kaiyo weg is, nodigt Mahor alle dorpelingen van Haenam uit en zegt: ‘Hij die dit kind aanneemt als de basis voor vrede, komt hier en legt zijn handen op hem!’ Alle dorpelingen leggen om de beurt hun handen op de kleine Biakadon, om daarmee te laten zien dat zij in vrede willen leven. Dit gebeurt ook in Kamoer, waar Kaiyo met Mani rondgaat. Zodra dat is gebeurd, beginnen de mensen zich klaar te maken voor het vredesfeest. Don weet één van de jonge krijgers te spreken te krijgen. Opgewonden legt die uit wat er precies is gebeurd, maar wat Don ook al had gezien. ‘Kaiyo heeft zijn zoon aan Haenam gegeven als een tarop tim, een vredeskind en Mahaan heeft op zijn beurt een tarop tim aan ons gegeven.’ ‘Waarom is dat nodig?’ vraagt Don verbaasd. ‘Toean, u wilde toch dat wij vrede zouden sluiten. Weet u dan niet dat er onmogelijk vrede kan zijn zonder een vredeskind?’ De jonge krijger kijkt erg verbaasd als hij ziet dat Don zijn hoofd schudt. ‘Wilt u dan zeggen,’ vraagt hij, ‘dat de Toeans vrede kunnen sluiten zonder een ….’ Hij denkt even na, maar plotseling begrijpt hij het. O, ik weet het al!’ roept hij. ‘De Toeans voeren nooit oorlog en dan heb je natuurlijk geen vredeskind nodig!’ Nog steeds begrijpt Don het niet helemaal. ‘Wat gaat er dan nu met Biakadon en Mani, de vredeskinderen gebeuren?’ ‘Er zal hun niets overkomen, Toean.’ legt de jonge krijger verder uit. ‘Beide dorpen zullen strenger waken over het leven van deze tarop-kinderen dan over hun eigen kinderen. Wanneer één van hen doodgaat is het dorp niet langer in vrede met het andere dorp.’ En de jonge krijger begint weer op zijn trom te roffelen.

Don loopt nadenkend naar huis. Hij is tot de conclusie gekomen dat het in de Sawi-cultuur maar om één ding draait: het verheerlijken van geweld met het daarbij horende verraad, oorlog en andere gewelddadigheden. Toch is er nog iets dat de Sawi al vanuit de prehistorie hebben. Ze hebben ondanks alles een manier gevonden om vrede te hebben. Als een man werkelijk zijn eigen zoon aan zijn vijanden zou schenken, dan was hij volledig te vertrouwen. En: Iedereen die zijn hand op de geschonken jongen legde, zei dat hij geen geweld zou gebruiken tegen hen die het kind hadden geschonken of hen zou doen ondergaan. Het belletje dat al een hele poos in Don rinkelt, rinkelt nu duidelijk. Don hoort het. Zijn adem stokt in zijn keel. Dit is de sleutel waar Carol en hij om hebben gebeden en gehoopt!

Zodra Don de volgende morgen in het mannenhuis  is van de Haenam, voelt hij de opwinding die door zijn lichaam giert. Hij gaat zitten en de mannen kijken hem nieuwsgierig aan. ‘Iedereen heeft gezien hoe ontdaan ik was toen Kaiyo Biakadon aan jullie schonk,’ begint hij. ‘Ik zei maar steeds tegen mezelf: O, konden ze maar vrede sluiten, zonder dit weggeven van een zoontje. En jullie zeiden telkens weer: Er is geen andere manier!’ Alle ogen zijn op Don gevestigd. ‘Toen ik er nog eens goed over nadacht, besefte ik dat jullie en je voorvaderen niet de enigen zijn die inzagen dat er voor vrede een vredeskind nodig is. God, de Geest wiens boodschap ik breng, heeft hetzelfde gezegd: ware vrede kan nooit komen zonder een vredeskind! Nooit! Omdat God wil dat de mensen in vrede met Hem en met elkaar leven, besloot hij al een tarop-kind te schenken dat goed genoeg en sterk genoeg zou zijn om vrede te stichten, niet voor een tijdje, maar voor eeuwig! De vraag was alleen: wie zou Hij uitkiezen? Want onder alle mensen was er geen zoon die sterk en goed genoeg was om een eeuwige tarop te zijn.’ De nieuwsgierigheid van de mannen groeit erg. ‘Wie heeft hij gekozen?’ vraagt Mahaan. Don antwoordt met een andere vraag: ‘Heeft Kaiyo de zoon van een ander gegeven of zijn eigen zoon?’ ‘Zijn eigen zoon,’ antwoorden ze allemaal. ‘En jij Mahaan, heb je de zoon van een ander gegeven of je eigen zoon?’ ‘Mijn eigen zoon,’ antwoordt Mahaan en hij kijkt verdrietig. ‘En God deed dat ook!’ roept Don. ‘Net als Kaiyo had God maar één Zoon, die Hij kon geven en net als Kaiyo gaf Hij Hem toch! Het kind dat jij hebt gegeven, Mahaan, was geen verstotene, maar het was je geliefde zoon. Maar de Zoon die God gaf, was nog meer geliefd!’ Don leest voor: ‘Want een Kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt Hem Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der Eeuwigheid, Vredevorst, Tarop-kind, Vredeskind.’ Daarna leest hij: ‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.’ Mahaan kijkt naar hem en vraagt: ‘Is Hij degene over wie u ons hebt verteld? Jezus?’ ‘Juist, Hij is het,’ antwoordt Don. ‘Maar u zei dat een vriend Hem heeft verraden. Als Jezus een Tarop-kind, een vredeskind was, dan was het heel erg slecht om Hem te verraden. Wij hebben daar ook een naam voor. We noemen het tarop gaman. Dat is het allerergste wat iemand ooit kan doen.’ ‘Je hebt al weer gelijk.’ Don kijkt Mahaan recht in zijn ogen. ‘Het Tarop-kind, hét Vredeskind van God verachten, dat is het ergste dat iemand ooit kan doen!’ ‘Vertel ons nog meer,’ zegt Mahaan dringend.

Een uur later vertelt Don hetzelfde in het dorpshuis van Kamoer. Don beseft dat het vredeskind de beste manier is om uit te leggen wat Jezus heeft gedaan voor deze woeste mannen. Wat is hij dankbaar dat het hier waar mag worden, wat de profeet Jesaja zegt: Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien, degenen die wonen in het land van de schaduw van de dood, over hen zal een groot licht schijnen. Jezus, het Taropkind, het Vredeskind is gekomen om Zijn licht te laten schijnen.

Noot: Dit verhaal is gebaseerd op waargebeurde gebeurtenissen. Voor meer informatie verwijs ik u naar het gelijknamige boek ‘Vredeskind’ van Don Richardson.
Bronnen: D. Richardson (2003) Vredeskind; Uitgeverij Novapres.