Wij en jullie

Wij en jullie

Nick en Joyce slenteren over straat. Nick schopt tegen een steentje, ineens wordt zijn aandacht getrokken door een man die zingend over straat zwalkt. ‘Dronken zeker’, mompelt Nick. Joyce duikt een beetje angstig achter Nick weg.

Joyce en Nick hebben al vaker iemand zo gezien, dat was vroeger in Engeland én anders. Toen waren hun eigen vader en moeder het. Maar het ergste was toen zij 5 was en Nick 7… Toen gingen ze op vakantie in Nederland, heel gezellig en knus allemaal, hun hotel was vlak bij het Kralingse bos. Op een avond gingen ze in het donker wandelen. Toen ze op een open plek waren gingen ze picknicken. Ineens moest hun moeder naar de wc. Nadat ze weg was sloeg hun vader hen zo hard dat ze bloedden en daarna is hij heel hard weggerend. Toen ze een beetje van de schrik bekomen waren en gestopt waren met huilen, waren ze heel moe. Ze lagen nog op de grond en vielen al snel in slaap. Toen ze die ochtend wakker werden zijn ze zo een richting uitgelopen en na ongeveer 2 uur lopen kwamen ze in Rotterdam en daar lopen ze nu nog steeds.

Ineens horen ze orgelmuziek. Nick loopt al richting het geluid ‘He kijk daar is het al, het is een groot gebouw. O nee, bah zeg, het is een kerk, kom mee zusje.’ Maar Joyce is het er niet mee eens ‘Kom op man, laten we nog even luisteren, het is zo mooi.’
‘Ah joh, het is toch al gestopt.’
‘Nee, nog heel even.’
Met tegenzin blijft Nick staan. Joyce luistert aandachtig. Dan klinkt er een mannenstem: De Heere zegene u en behoede u de Heere doen zijn aangezicht over u lichte en geve u vrede, amen.
Dan wil Nick weglopen, maar Joyce haar blik zegt genoeg, dan ineens komen er allemaal mensen uit de kerk lopen. Nick trekt Joyce weg achter een tennistafel die voor het pleintje staat. Gelukkig worden ze door niemand gezien, als ze er 1 à 2 minuten hebben gezeten vindt Joyce het wel aapies, ze komt tevoorschijn.

Maar dan, precies als ze weg willen lopen komen er een man en een vrouw de kerk uitlopen. De vrouw wenkt hen: ‘Hallo kinderen, waar komen jullie vandaan? Waar wonen jullie? Hebben jullie wel ouders die voor je zorgen?’
‘Tuut tuut Eva, even rustig, maak eerst even kennis en wie weet willen ze niet zomaar aan een wildvreemde vertellen, nodig ze desnoods even uit bij ons thuis.’
Stiekem moet Joyce even lachen. De vrouw haalt diep adem en zegt dan: ‘Oké, ik ben Eva en dit is mijn man Jesse. We heten met onze achternaam De Wilde en ik ben 36 en Jesse is 35 we hebben geen kinderen en we wonen hier vlakbij. Zo goed Jesse?’ De vrouw kijkt haar man lachend aan.

Joyce vindt dit wel aardige mensen. Ook aan Nick zijn gezicht is te zien dat hij het naar zijn zin heeft.
‘Oké, ik ben Nick en dit is mijn zusje Joyce. De vragen beantwoorden we liever als we jullie iets beter kennen.’
‘Willen jullie even met ons mee? Naar ons huis?’ Nick aarzelt even, maar zegt dan toch: ‘Oké’.
‘We wonen aan het eind van deze straat.’ Jes, eindelijk aardige mensen, denkt Joyce.
Jippie, eindelijk aardig mensen, denkt Nick. ‘Kijk hier is het,’ zegt Eva ‘komen jullie even mee naar binnen?’
‘Oké,’ zegt Joyce. Als ze even later binnen zijn kijkt Joyce om zich heen. Het is gezellig ingericht, maar wat haar opvalt is een tekstbordje waarop staat: Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst.

Wat een tekst. Joyce zou wel willen weten wat dat betekent. Eva ziet dat ze zo naar de tekst loopt te kijken. ‘Mooi he,’ zegt ze.
‘Eh wat? Sorry ik lette niet zo goed op.’
‘Ik vroeg of je de tekst mooi vond?’
‘Eh nou ik snap hem niet zo goed.’ ‘Snap ik hoor,’ mengt Jesse zich in het gesprek. ‘Ja hoor,’ zegt Eva ‘ik snap het ook helemaal.’ Dan zegt Nick ook eindelijk wat. Het klinkt een beetje hard uit zijn mond. Hij zegt namelijk: ‘is dat een Bijbeltekst? Ik moet daar niet veel van hebben.’ Joyce kijkt hem kwaad aan. Even lijkt het of Eva boos wordt. Maar dan zegt Jesse: ‘hoe weet je dat nou als je dat niet eens kent?’ Nick wordt rood. ‘Ik weet het eigenlijk ook niet,’ zegt hij zacht. Nu wordt Joyce nog kwader, met haar ogen seint ze wild naar Nick, maar Nick ziet het niet. ‘Het is vandaag zondag, dat betekent dat het de dag van de Heere is. Dan zingen we meestal liederen om de Heere te eren. Want wij geloven dat God de hemel en de aarde heeft gemaakt.’ Nicks ogen worden groot. Even lijkt het alsof hij wil ontploffen, maar hij weet zich in te houden, hij zegt: ‘vertel maar verder.’ ‘Ook geloven wij dat Hij een Zoon heeft. Jezus. Het is bijna kerst. Bij kerst denken wij eraan dat die Zoon is geboren. In Bethlehem, een heel armoedig dorpje. Het is vandaag tweede adventszondag. Nog twee weken, dan is het echt Kerstfeest. Jullie denken misschien, o dan gaat iedereen lekker eten en zet iedereen een kerstboom in de kamer, maar wij doen dat niet. Het komt omdat we christen zijn. Dat betekent dat we niet aan de kerstman denken, maar dat we aan de Heere Jezus denken, dat Hij werd geboren. Het is heel bijzonder dat God Hem schonk. Want Hij wist dat Hij het heel moeilijk zou hebben in de wereld. Maar Hij ging de wereld ook redden. Want Hij is gestorven aan het kruis en toen Hij gestorven was, is Hij in een graf gelegd en na 3 dagen weer opgestaan.’ Nu begint Joyce het allemaal toch wel een beetje raar te vinden. ‘Een God die de hemel en de aarde heeft gemaakt? En Zijn Zoon die weer is opgestaan? Dat kan toch helemaal niet!’ Jesse ziet dat ze er een beetje verward door is. Hij zegt: ‘niemand kan dat eigenlijk goed geloven, zelfs wij niet, ook al zijn we Christen.’

‘Willen jullie trouwens even wat lekkers? Jullie zullen wel honger hebben.’ ‘Ja graag’, zegt Joyce. ‘Nou vrouw, pak maar is even wat extra feestelijks, deze gasten hebben wel iets lekkers verdiend.’ ‘Waar hebben jullie eigenlijk geslapen?’ ‘Nou, meestal onder bruggetjes,’ zegt Nick. ‘Zo meteen moet ik even iets overleggen met Eva’ zegt Jesse. Joyce kan eigenlijk al wel raden waar het om gaat. Bij hen slapen natuurlijk, maar toch durft ze het niet hardop te zeggen. O kijk, daar is ze al. Eva draagt een groot dienblad. Er staat drinken op en schoteltjes, maar wat daarop zit, kan ze nog niet goed zien. Eva roept al: ‘wie wil er Monchou taart?’ ‘Oh lekker vrouw.’ Maar Nick en Joyce kijken elkaar vragend aan.  Eva zet een beker drinken voor hen neer, met een schoteltje erbij. Erop ligt taart met room en met kersen erop. Het ziet er wel erg lekker uit. Als Joyce voorzichtig een hapje proeft zegt ze ‘o, mmm dit is echt lekker’. ‘Zelfgemaakt’, zegt Eva. ‘U kan dat echt goed’, zegt Nick. ‘O ja, vrouw, kom is’, zegt Jesse. Hij fluistert wat in Eva’s oor. Eva knikt direct ja. ‘Oké, ik weet niet zeker of jullie het willen’, zegt Jesse, ‘maar jullie zouden hier mogen logeren als jullie het leuk vinden, dan hebben jullie tenminste een echt bed’. Nick denkt even na, maar Joyce zegt direct ‘ja, fijn!’. ‘Oké’, zegt Jesse ‘zouden jullie het nu ook leuk vinden om een spelletje te doen?’ ‘Ik heb hier een leuk spel, Cluedo, kennen jullie dat?’. ‘Nee’, zegt Joyce. Als Eva het heeft uitgelegd gaan ze het spelen. ‘Zo het was een leuk potje ik vind het eigenlijk wel tijd voor het avondeten.

‘We eten trouwens een boterham met bitterballen. Jesse zet jij de frietpan aan?’ Als Jesse binnenkomt met de bitterballen zit iedereen aan tafel, als ook Jesse aan tafel zit vouwen Eva en Jesse hun handen. Nick volgt hun voorbeeld hij kijkt een beetje onzeker, maar Eva knikt hem vriendelijk toe. Dan volgt ook Joyce hun voorbeeld. Als Jesse even kijkt om te kijken of iedereen eerbiedig zit begint hij te praten:

Onze Vader, die in de hemelen zijt;
Uw naam worde geheiligd.
Uw koninkrijk kome.
Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzo ook op de aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood.
En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren.
En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Want uw is het koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.

‘Sorry dat ik dit vraag’ zegt Joyce. ‘Maar tot wie praten jullie? En wat bedoelen jullie eigenlijk met dat praten?’

‘We bidden tot een God die in de hemel woont en die alles ziet en weet ook vanbinnen en je zonden, daarom vragen wij of hij die wil vergeven en ons een nieuw hart wil geven, want dat als we sterven mogen we bij hem komen. In de hemel en dan zijn we voor eeuwig gelukkig’.
’Ik zie ook dat iedereen alles op heeft, Jesse pak jij de bijbel?’
‘ja, oké we lezen vandaag uit Psalm 23:
Een psalm van David. De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtjes aan zeer stille wateren. Hij verkwikt mijn ziel; Hij leidt mij in het spoor der gerechtigheid, om Zijns Naams wil. Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij. Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, tegenover mijn tegenpartijders; Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende. Immers zullen mij het goede en de weldadigheid volgen al de dagen mijns levens; en ik zal in het huis des Heeren blijven in lengte van dagen.

Als ze hebben gedankt ruimen ze met z’n allen de tafel af. ‘Zullen we met z’n allen nog een spelletje doen?’ stelt Eva voor. ‘Ja gezellig’, zegt Nick.
Dan zegt Eva: ‘weer Cluedo of een ander spelletje?
‘Een ander spelletje asjeblieft’, zegt Joyce.
‘Oké, eh, oh, ik weet wel een leuk spelletje, Jesse! Pak jij even Jenga, je weet wel dat spel met die blokjes.’

Als ze het spel hebben gespeeld gaan ze nog even koffiedrinken. Dan vraagt Eva: ‘Mag ik nu asjeblieft antwoord op die vragen?’
Joyce haalt diep adem en zegt dan: Nick en ik zijn in Engeland geboren. Toen we 5 en 7 waren gingen we op vakantie naar Nederland en toen zijn we heel hard geslagen. Dan slaat ze haar handen voor haar ogen en vertelt het hele verhaal. Als ze het verhaal verteld heeft barst ze in snikken uit. Ook Eva kijkt wazig voor haar uit. En Jesse wrijft over haar rug. Nick zit er een beetje onverschillig bij.
Maar toch ziet Joyce door haar tranen heen dat hij op het punt staat op te gaan huilen.
Ik ben 14 dan huil je toch niet zal hij wel denken, denkt Joyce. En dat is ook zo.

Dan zegt Eva ik denk dat het tijd is om naar bed te gaan het is 10 uur. Als ze in bed liggen denkt Joyce aan wat er deze dag is gebeurd. Dan valt ze in een lange rusteloze slaap

Als ze die ochtend wakker worden is Joyce een beetje verbaast waar is ze?
Dan weet ze het weer, ze is bij Eva en Jesse, ze veert haar bed uit ze schudt Nick heen en weer, ‘Nick! Wakker worden!’
‘Huh wat, Joyce, kappen!’ ‘Maar je bent bij Eva en Jesse!’ Dan is ook Nick klaarwakker, hij veert zijn bed uit ‘oh ja!’

Even later als ze beneden zijn, zijn Eva en Jesse al beneden.
‘Hallo langslapers, hoe is het jullie bevallen?’ vraagt Eva vrolijk.
‘Heel lekker, dank je wel.’
‘Waarvoor?’
‘Voor het slapen’
‘Oh, alsjeblieft’
Dan klinkt uit de keuken: ‘komen jullie eten?’ ‘Ja, we komen eraan.’ Als ze even later met z’n allen aan tafel zitten vouwt Jesse zijn handen de rest vouwt nu ook hun handen. Als Jesse voorgaat in het gebed zegt hij: ‘Heere God, Gij die hoog in de hemel woont, Gij die alles ziet en weet, Gij die ook al onze zonden ziet. Heere, wilt u die vergeven? Maar geef ons bovenal een nieuw hart. U weet ook dat Joyce en Nick hier zijn. Wilt U hen ook helpen en hun geloof versterken? Om Jezus wil, amen.’

Als ze hebben gegeten zegt Eva: ‘gaan jullie anders even naar buiten, jullie moeten wel een jas aan anders is het te koud. Nick, jij pakt die van Jesse, ik denk dat jullie ongeveer wel dezelfde maat hebben en datzelfde geldt voor Joyce en mij.’

Als Nick en Joyce even later buiten lopen zien ze een groepje jongeren, wat raar, denkt Nick. Rond deze tijd zit iedereen op school. Als ze dichterbij zijn gekomen merkt een van de jongens hen op. ‘He jongens, kijk eens twee kleine kindertjes.’ Nick die wel wat gewend is loopt gewoon door. Joyce is wat achterdochtig, zij blijft een beetje achter Nick. Dan gooit opeens een van de jongens vuurwerk      op hen af. Het vuurwerk komt 2 meter voor Nick zijn voeten neer. Dan komt er een kleine jongen met krullen op hen af, hij pakt Nick beet en slaat hem volop in zijn gezicht. Dat is ook het teken voor de anderen. Een lange dikke jongen rent naar Joyce toe, pakt haar beet en spuugt en slaat haar in haar gezicht. Maar Nick kan dat niet laten gaan, hij rukt zich los, rent naar Joyce en slaat de jongen die Joyce aan het slaan was heel hard, dan rennen Nick en Joyce heel hard weg. Maar de jongens laten hen niet zomaar gaan. Een van de jongens heeft een scooter en rijdt hen hard achterna. Terwijl de anderen hem aanmoedigen met: ‘Hup Boaz’ en ‘Pak ze’. Hij heeft ze bijna, maar dan, als hij even stilstaat om wat naar zijn vrienden te roepen, grijpt Joyce haar kans. Ze rent zo hard mogelijk naar voren en slaat de jongen recht in zijn gezicht. Maar nu worden de jongens zo kwaad dat iedereen de fiets pakt en Nick en Joyce achternagaan. Maar Nick en Joyce zijn niet dom, ze vluchten weer naar de straat voor de kerk, daar zijn genoeg mensen die de politie kunnen bellen. Maar dan, vlak voor het pleintje, komen de jongens dichter en dichterbij en dan precies op dat moment…… komt er een politieauto voorbijrijden. De jongens gaan er als een haas vandoor. Even later ziet Joyce dat er nog meer politieauto’s voorbijkomen, maar eerst naar Eva en Jesse.

Als ze terug zijn is het Eva die als eerst ziet dat Joyce gehuild heeft. Eerst schrikt ze en als ze naar Nick zijn gezicht kijkt is duidelijk te zien dat hij geslagen is.  Dan roept ze ‘Jesse’ op een toon waaraan duidelijk te horen is dat ze bijna moet huilen. Bijna meteen komt Jesse beneden, ook hij schrikt als hij Joyce en Nick ziet. Hij zegt rustig tegen Joyce en Nick dat ze even mogen gaan zitten.

Als ze het verhaal hebben verteld zegt Eva: ’wat een verhaal zeg, maar eerst de politie bellen, pak jij de telefoon?’
Als Jesse de telefoon heeft gepakt toetst hij 0900-8844 in en drukt daarna op het groene horentje. ‘Hallo met de centrale politie Rotterdam-Zuid’ klinkt het uit de hoorn.
‘Hallo met Jesse de Wilde, ik heb hier 2 kinderen die in elkaar zijn geslagen en er is ook vuurwerk naar ze toe gegooid.’
‘Maar meneer dit is veel te ernstig, hiervoor moet u gewoon 112 bellen, ik zal u gelijk doorverbinden,
even later klinkt er door de hoorn: ‘Hallo met de noodcentrale Rotterdam’
Als Jesse alles vertelt heeft, vraagt de vrouw: ‘En waar was dat?’
‘Achter het Koningsplein, in het parkje.’
‘Kende één van de kinderen één van die mensen?’
‘Nee, maar ze hebben wel een naam gehoord, Boaz.’
‘Oké, dank u wel, wij gaan op zoek, doeg.’
‘Zo en dat was dat’, zegt Jesse ‘laten we met z’n allen de Heere danken dat hij Joyce en Nick heeft gespaart.’ Als ze even later klaar zijn met hun gebed vraagt Joyce: ‘Hoelang mogen we eigenlijk nog blijven logeren?’ Als ze ziet dat Eva en Jesse naar elkaar lachen is ze opeens heel blij. Dan zegt Eva heel blij: ‘Als jullie willen, mogen jullie ons papa en mama noemen’. Als Eva dat heeft gezegd, zegt Joyce heel eenvoudig: ‘Dank u wel Heere God!’