Stralend licht

Stralend licht

Donker. Alleen maar diepe, donkere duisternis. Er is geen enkel lichtpuntje. Alles om haar heen is in diepe duisternis gehuld. Ze probeert te schreeuwen, te roepen, maar er komt geen geluid uit haar keel. Niet dat het zal helpen. Ze heeft al zo vaak geroepen. Ze heeft al zo vaak geschreeuwd naar omhoog. Nee, geholpen heeft het nooit. Het werd alleen maar steeds donkerder. Al dat schreeuwen en roepen helpt niet. Het enige dat helpt tegen de duisternis is gevoelloosheid. Hard zijn. Zich nergens iets van aantrekken. Als ze dat niet doet, zal ze verdrinken in de dikke duisternis.

‘Sneeuw! Boaz, heel veel sneeuw!’ Plotseling wordt Fenna ruw gewekt door de stem van haar zusje Jolijn. Ze opent haar ogen en slaat de deken opzij. Sneeuw? Staand op de koude vloer schuift ze de gordijnen weg. Inderdaad, sneeuw. En niet weinig ook! Minstens tien centimeter wit poeder is in de tuin neergedaald als een witte deken. Een grote, witte wereld. Een donkergrijze lucht waaruit dikke, witte vlokken dwarrelen. Precies tegenovergesteld aan haar donkere hart.

Hij is zeker niet de eerste die de deur achter zich dichttrekt. Er spelen al veel kinderen in de sneeuw. Matthijs glimlacht. Hij is zeventien, maar met sneeuw voelt hij zich nog precies een kind. Zijn buurkinderen hebben hem al gezien. ‘Matthijs, wil je ons helpen met de sneeuwpop?’ vraagt Micha met smekende, bruine ogen. ‘Vooruit dan maar, omdat je het zo lief vraagt.’ Hij loopt achter het jochie aan. ‘Hoeveel hebben jullie al?’ ‘Dat!’ wijst Micha naar een kleine sneeuwbal voor Jonathans voeten. ‘Oké. Dat is niet veel, maar daar gaan we wat aan doen.’ Hij begint de bal over de grond te rollen. De jongens vinden het prachtig en rennen mee. Maar zodra de tweede bal op de eerste staat en de pop een gezicht heeft, zijn ze het zat. Ze beginnen sneeuwballen te gooien en al snel ontstaat een sneeuwballengevecht waaraan bijna de hele buurt meedoet.

Na een tijdje zit Matthijs uit te puffen op het bankje voor zijn huis. De kinderen hebben hem uitgeput, ze hebben zoveel energie! Hij heft zijn hoofd omhoog naar de wolken, waar alweer sneeuw uit valt. Gaaf, hoe de wereld in korte tijd zo veranderen kan. Hij laat zijn hoofd weer zakken, maar halverwege blijft zijn blik hangen. Daar is ze weer. Hij ziet haar wel vaker voor haar raam staan. Hun blikken kruisen elkaar en langzaam steekt hij zijn hand op. Zijn groet wordt niet beantwoord. Wel houdt ze zijn blik vast. Net zo lang tot hij uiteindelijk zijn ogen neerslaat.

Donker. Alleen maar duisternis om haar heen. Het is al zo lang geleden dat ze een beetje licht heeft gezien, Al zo lang is het donker. Ze opent haar mond en likt langs haar lippen. Haalt adem. En sluit toch haar mond weer. Er ontsnapt een kreun. Ze slikt. Ineens toch: ‘O God, help!’

Meer kan ze niet zeggen, in de donkere duisternis die haar verstikt. Maar het is een schreeuw naar omhoog. Een schreeuw vanuit de duisternis, waarin ze dreigt te verdrinken. Een schreeuw vanuit haar donkere hart. Een schreeuw naar God. Ze leest niet meer in haar Bijbel. Ze gaat niet meer mee naar de kerk. Maar toch, toch is er nog iets van dat vertrouwen van vroeger. Al stopt ze het zo diep mogelijk weg. Het uit zich in een schreeuw naar omhoog. En die stijgt boven de wolken uit, al kan en wil ze het zelf niet geloven. Die schreeuw stijgt naar boven. En wordt gehoord.

Fenna blijft naar de jongen kijken. Ze ziet hem wegkijken. Maar even later kijkt hij toch weer op en loopt richting haar huis. Snel trekt Fenna zich terug. Haar ademhaling versnelt. Wat gaat hij doen? Zal hij…? Ja, de bel gaat. Papa en mama zijn met Boaz en Jolijn buiten, dus ze is de enige die thuis is. Zal ze opendoen? Maar nee, ze doet het niet. Ze durft niet.

Nog eens gaat de bel. Ze loopt terug naar het raam en ziet hem terug lopen. Snel wil ze zich omdraaien, maar haar voeten werken niet mee. Daarom blijft ze kijken. Fenna kijkt nog steeds als Matthijs omkijkt. Hij steekt weer zijn hand op. Dan gaat de deur aan de overkant dicht. Met een zucht draait Fenna zich om en pakt haar boek. Ze leest verder, maar het duurt niet lang voor haar ogen blijven hangen bij een paar woorden: ga niet langer alleen! Ga toch samen.

Stil staart ze voor zich uit. Samen? Sámen? Met wie dat? Met wie zou ze samen moeten gaan? Met wie zou ze samen kúnnen gaan? Ze schudt haar hoofd. Stop, niet aan denken! Laat het niet nog donkerder worden! Fenna leest snel verder. Toch laat het zinnetje haar niet los, hoe ze ook probeert het te vergeten. Het galmt in haar hoofd. Ga samen, ga samen, ga samen…

Ze strekt haar hand uit, de duisternis in, in de hoop dat er nog iemand is. Iemand om de weg mee te gaan, zodat ze niet langer alleen hoeft te zijn. Zodat ze haar nood kan delen. Maar er is niemand. Ze schreeuwt naar omhoog, in nood, zoals ze dat zo vaak doet. ‘O God, hoe moet het toch? Ik ben zo alleen…’ Het lijkt niet gehoord. Ze blijft alleen. Eenzaam in de duisternis. Alleen…

Matthijs staat op. Zojuist heeft hij een kaart geschreven voor Fenna, nu gaat hij hem bezorgen. Hij trekt zijn jas aan. ‘Wat ga je doen, Matthijs?’ vraagt zijn moeder. ‘O, even een kaart bezorgen’, antwoordt hij vaag. ‘Komt goed uit! Ik heb hier ook nog een paar kaarten liggen, wil je die meteen meenemen?’ ‘Best hoor. Voor mensen uit de kerk?’ ‘Ja. Mevrouw Van Dam en zo, die nogal eenzaam zijn.’ ‘Dacht ik al. Geef maar. Dank u!’ ‘Alsjeblieft. Doe voorzichtig!’ ‘Komt goed. Tot straks!’

Matthijs sluit de deur achter zich en stapt de witte stoep op. De kou slaat in zijn gezicht. Hij rilt, maar kijkt toch genietend om zich heen. De natuur is zo mooi! Vooral als er sneeuw ligt en de hele wereld bedekt is door een dikke, witte deken. Al is die deken op sommige plekken al verdwenen. Langzaam duwt Matthijs de kaart voor Fenna door de brievenbus. Dan loopt hij verder, naar de andere kant van het dorp, waar de rest van de kaarten bezorgd moet worden. Ook deze worden door de brievenbus geduwd en dan gaat hij weer op weg terug, naar huis.

‘Fen? Hier is een kaart voor je’, hoort Fenna haar moeder zeggen. Ze reageert niet. ‘Fenna? Nou ja, ik schuif hem wel onder de deur door.’ Haar moeder voegt de daad bij het woord en er verschijnt een kaart. Traag staat Fenna op en met een nog tragere beweging bukt ze zich om de kaart op te pakken. ‘O ja, Fenna, ga je overmorgen wel mee naar de kerk?’ ‘Nee!’ ‘Toe nou, dan is het kerst!’ ‘Ik ga niet!’ ‘Fenna, alsjeblieft! We zijn altijd al als gezin geweest.’ ‘Nu niet. Ik ga niet.’ ‘Oké dan…’ De voetstappen van mama gaan naar beneden. Nu de kaart. Eerst maar de voorkant. Ze ziet een donkere achtergrond met een paar fel fonkelende sterren. ‘Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien, Jesaja 9 vers 1’. Snel draait ze de kaart om. Een groot licht? Waar dan? Alleen maar duisternis. Bij haar heeft het licht van vroeger plaats gemaakt voor dikke, donkere duisternis… Ze leest de achterkant.

Ik hoop voor je dat de duisternis zal wijken en dat het Licht zal overwinnen. Zodat je niet langer alleen hoeft te staan, maar samen met God je leven zult gaan.

Fenna slikt. Waarom treft haar dit zo? Omdat ze hem nauwelijks kent? Of… omdat hij het zo raak weet te verwoorden?

Alleen maar die donkere, verstikkende duisternis? Nee, toch niet! Vol verwachting en verwondering staart ze naar boven. Daar, voor haar, een piepklein, maar helder sterretje. Het fonkelt in het duister. Een klein, maar helder sterretje van opgevlamde hoop. Is het nog niet onmogelijk? Zou ze echt, nu nog, na zo lang, haar weg samen met God kunnen gaan? In haar eenzaamheid? Zou dat licht ook bij haar nog zichtbaar kunnen worden, kunnen overheersen? Zou het dan écht niet onmogelijk zijn? Ze kan het bijna niet geloven. Maar haar blik is gericht op de ster.

Matthijs betrapt zich erop dat hij regelmatig naar buiten kijkt. Hij glimlacht. Misschien moet hij gewoon iets gaan doen. Alleen wat? Hij heeft geen boeken meer om te lezen. ‘Pap, hebt u nog iets voor mij om te doen? Klusjes ofzo?’ ‘Nee, alles is al gedaan. Maar misschien zijn de buurjongens op zoek naar hun sterke buurjongen?’ Matthijs kijkt naar buiten. En inderdaad, Micha, Jonathan, Boaz en Jolijn zijn bezig met een slee. Jolijn en Micha, de kleinsten van de vier, zitten achterop, de anderen proberen te trekken. ‘Misschien wel. Ik ga naar buiten!’ ‘Doe dat. Tot straks!’ ‘Doei doei.’ De deur valt achter Matthijs in het slot. ‘Ha, jongens!’ ‘Ik ben geen jongen’, zegt Jolijn bijdehand. ‘Ha, jongens en Jolijn’, lacht Matthijs braaf. ‘Zal ik helpen? ’Boaz kijkt met een rood gezicht van inspanning naar hem op. ‘Matthijs! Wil je helpen?’ ‘Tuurlijk! Ga maar lekker zitten.’ ‘Allemaal?’ ‘Als dat past! Probeer maar.’ De kinderen passen en meten net zo lang tot ze allevier op de slee zitten. Matthijs pakt het uiteinde van het touw en begint te trekken. Het gaat moeizaam, maar het lukt. ‘Harder!’ roept Jonathan enthousiast. ‘Ik doe mijn best’, puft Matthijs en trekt nog wat harder. Nu ze eenmaal vaart hebben, gaat dat beter. Het is wel vermoeiend, maar de kinderen vinden het prachtig. Daar doet hij het vooral voor, voor die opgetogen gezichtjes.

Stilletjes kijkt Fenna haar buurkinderen na. Ze ziet hun plezier. Wat zou ze zelf graag ook weer blij willen zijn. Kunnen genieten. Kunnen lachen. Samen met anderen zijn. Krachtig verfrommelt ze het gordijn in haar handen tot een prop. Zal ze naar buiten gaan? Achter hen aan? Ze zou best willen, maar wat zullen haar ouders zeggen? En Matthijs? Tegelijk is het een goede stap. Zal ze? Fenna laat het gordijn los en steunt met haar handen op de vensterbank. Haar wang legt ze tegen het koude raam. Even haalt ze diep adem. Dan draait ze zich resoluut om en gaat de trap af. Ze kleedt zich warm aan en stapt naar buiten. ‘Doei!’ roept Fenna nog snel en trekt dan de deur achter zich dicht. Voorzichtig loopt ze naar het park waar ze haar buurkinderen verwacht. En inderdaad, daar zijn ze. Verlegen schuifelt ze op hen af. ‘Hoi’, klinkt het zacht. ‘Fenna!’ roept Jolijn enthousiast terwijl ze van de slee af springt en haar armen om haar zus heen slaat. Fenna ziet Matthijs’ ogen even oplichten. ‘Hé, leuk dat je er bent! Help je mee?’ vraagt hij. Hij lijkt het volkomen normaal te vinden dat ze ineens voor hen staat. ‘Oké’, zegt Fenna opgelucht. ‘Hier, als jij trekt, zal ik wel duwen.’ Ze pakt het touw aan en begint te trekken. ‘Gaat veel sneller zo!’ zegt Matthijs lachend. ‘Jaa!’ juichen Micha, Jonathan en Boaz. Jolijn zit alleen maar blij te stralen. En zelfs Fenna geniet. Ze vindt het heerlijk om weer buiten te zijn en speelt gelukkig met Jolijn. Haar kleine zusje is door het dolle heen. Ook Boaz laat af en toe duidelijk merken dat hij blij is met haar komst. Matthijs glimlacht naar haar. ‘Dank je, voor je kaart’, fluistert Fenna als ze een kort moment naast hem staat. ‘Graag gedaan. Je had het nodig.’ Fenna knikt en draait zich snel om naar Jolijn, die alweer haar aandacht vraagt. Ze vindt het niet erg. Eindelijk voelt ze zich weer blij en gelukkig. Eindelijk kan ze samen zijn en genieten. Dankbaar kijkt Matthijs naar zijn buurmeisje. Ze ziet er gelukkig uit en haar ogen stralen. Met een brede lach op haar gezicht knuffelt ze haar zusje, die haar meteen terug knuffelt. 

Matthijs pakt een handvol sneeuw en sluipt naar Fenna. Met een snelle beweging duwt hij het witte, koude spul in haar nek. Verschrikt kijkt ze om. ‘Matthijs!’ roept ze verontwaardigd. ‘Micha, Boaz, Jonathan, kom!’ Lachend rent Matthijs weg, maar Boaz is sneller en duwt hem omver. Languit valt hij op de grond. Boaz springt meteen op hem. Verkleumd staat Matthijs even later op. Hij lacht. ‘Nu jij, Boaz!’

Langzaam maar zeker verschijnen er meer sterren. Ineens is het veel minder donker. De sterren beginnen te overheersen in de duisternis. Dankbaar kijkt ze omhoog. Fel fonkelende lichtjes in de duisternis. Fel fonkelende lichtjes die het duister verlichten. Fel fonkelende sterren die het donker lijken te overwinnen.

‘Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien’. Het wordt waarheid. Langzaam, maar toch heel zeker.

Op eerste kerstdag is Fenna al vroeg wakker. Ze knipt haar lampje aan en pakt behoedzaam haar Bijbel. Voor het eerst, na zo lang. Na even bladeren begint ze te lezen. Eerst Jesaja 9, dan het kerstevangelie. En daarna neemt ze haar definitieve besluit. Heel langzaam loopt ze de trap af. Schuchter opent ze de kamerdeur. ‘Ik ga mee.’ ‘Ha, Fenna! Fijn! Kom maar.’ ‘Fen!’ Jolijn rent op haar af. ‘Ik ga naast jou zitten.’ ‘Dat is goed.’ ‘Ik wil ook!’ zegt Boaz snel. ‘Dat mag. Maar wel stilzitten allebei!’ zegt mama met een knipoog naar Fenna. ‘Maak je maar klaar, dan kunnen we gaan.’ Even later zijn ze op weg naar de kerk. Fenna loopt voor haar ouders uit, met Jolijn aan haar ene en Boaz aan haar andere hand. ‘Dat is lang geleden’, zegt Boaz vertrouwelijk. ‘Ja, heel lang. Maar, Boaz, vanaf nu ga ik elke weer weer mee!’ ‘Yes! Ik wil dan naast jou zitten.’ ‘Zullen we dat eerst met papa en mama overleggen? Nee, straks, niet nu’, zegt Fenna snel tegen haar broertje die zich al omdraait.

Na een paar minuten lopen komen ze bij de kerk aan, die al erg vol zit, zoals altijd met Kerst. Fenna kijkt om zich heen, terwijl ze na Boaz de bank inschuift, Wat is het lang geleden dat ze hier was! Maar nu is ze er en zal ze blijven komen. Ze kijkt naar het bord voorin de kerk. Lukas 2 gaan ze lezen. Precies wat ze eerder die ochtend ook las. Ze zoekt het op in haar Bijbel. Jolijn leunt tegen haar aan en met een glimlach slaat ze haar arm om het meisje heen. Enkele tientallen meters voor hem en zijn ouders ziet Matthijs Fenna en haar gezin lopen. Uit zijn hart stijgt een dankgebed op. Gelukkig, ze gaat weer mee! Dat is lang geleden, weet hij. Blij loopt hij met zijn ouder het kleine stukje naar de kerk, waar de hele stroom kerkgangers stopt. Ze gaan op hun vaste plek achterin zitten en wachten tot de dienst begint.

De dienst is alweer bijna voorbij. Maar Fenna heeft veel gehoord en geleerd. Voor het laatst leest ze de tekst door. ‘Vreest niet, want, ziet, ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal, namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker’. Ze heeft zoveel geleerd deze dienst, over een tekst vol hoop en verwachting. Het was een echte kerstpreek. Zodra ze de kerk uit zijn, stoot Fenna haar moeder aan. ‘Ik kom zo.’ ‘Is goed. Niet te lang wachten, hoor!’ ‘Nee, het duurt niet lang.’ ‘We gaan wel vast.’ ‘Prima.’ Fenna loopt naar Matthijs, die haar wenkt. Ze praten even en als bijna iedereen weg is, beëindigt Matthijs het gesprek. Hij steekt zijn hand naar haar uit. ‘Kom…’ 

Stil en vol verwondering kijkt ze om zich heen. De donkere, verstikkende duisternis is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor een groot en stralend licht. En in dat licht ziet ze dat ze nooit alleen is geweest, maar dat er mensen om haar heen staan. Ze zag het alleen niet. Het is weer licht. De duisternis heeft niet overwonnen! Ze denkt terug aan de woorden die Matthijs sprak toen hij haar bij de hand pakte. “Kom”, zei hij. “Je hoeft niet langer alleen te gaan. Kom, dan gaan we samen. Samen, met God.”