Samenspan(ning)

Samenspan(ning)

Een fiere everzwijnenkop gluurt naar beneden. Glazig staan de ogen. Je zou er bang van worden. Als je tenminste niet beter wist. Opa zit bij de open haard. Op het voetenbankje tegenover hem zit Oscar, zijn kleinzoon. Allebei wrijven ze in hun handen. “Wat is dat koud buiten zeg! ” “Dat is zeker jongen, maar wat wil je ook zo rond de kerstdagen. Dan kun je dit verwachten”. Opa verschuift zijn voeten wat meer naar de warmte van het vuur. Intussen krabbelt hij wat aan de bobbel bij zijn overhemdzakje. Samen turen ze naar de haard en genieten van het vuur onder de hoge schouw. Soms stort de gloeiende massa ineen om dan weer met vernieuwde kracht op te laaien. Het vertrek wordt dan voor even gevuld met deinend goudgeel licht.                                                                       

Oscar staat op en blikt door het kruisraam naar buiten. “Volgens mij zou het wel eens kunnen gaan sneeuwen opa”. Geschrokken rijst de oudere man uit zijn stoel. Hij opent de buitendeur. In de verte, bij de bergen, ziet hij tegen het fletse avondlicht een grijze lucht aftekenen. Zwarte wolken bollen eromheen “Ai, dat belooft wat. Het is maar beter om de schapen in de schuur te krijgen”. Inmiddels schiet hij zijn leren laarzen aan en spant de riemen eromheen.

“Kom we zullen ze lokken”. “U heeft zeker geen zin om ze van zo ver op te halen?”, lacht Oscar. “Zo is het maar net jongen”. Opa tilt het deksel van de voerton op onder het afdakje buiten en schept een puts brokken. Hij zet de staldeur open en husselt het voer heen en weer. Dan werpt hij de biks in de stalen bak. Dat zullen ze vast en zeker horen. Met de handen boven de wenkbrauwen kijken ze naar de reactie van de schapen. Ze tillen hun kop er nog geen eens voor op. “Hoe hebben we het nu?” gromt de boer. Nog eens mikt hij er wat voedsel bij. Geen reactie. Alleen een fluittoon maakt duidelijk dat er wel eens storm zou kunnen komen. “Wat nu?”, zegt Oscar. “Als we de kerstster, die we als reclame van de supermarkt kregen, nu eens boven de ingang ophangen? Die gloeilichtjes moeten ze merken en nieuwsgierig maken. Vast dat ze daar op af komen”, fantaseert Oscar geestdriftig. “Denk je soms aan de wijzen uit het Oosten”, glimlacht opa. “Reken er maar niet op dat ze zo slim zijn. Maar het is het proberen waard”.                                                           

Even later hangt de ster op. Het staat prachtig. “Je zou zelf in de schuur gaan zitten”. “Als het maar niet zo koud was opa”. Hij knikt. Maar wat er ook gebeurt, er komt geen schaap. Alleen de poes draait met opgeheven staart spinnend om hen heen. Ze bedelt om aandacht door met haar kop langs hun benen te wrijven.

De kudde woelt wat met de half natte neuzen in het eerste sneeuwlaagje dat op de grond gevallen is. Een paar rammen knotsen met de benige koppen tegen elkaar. Zo proberen ze indruk te maken. Helemaal door ook nog eens met hun poten op de grond te stampen. Een groepje ooien staat wat afgezonderd ervan. Sommigen zijn drachtig. Wanneer de sneeuwvlokken dichter naar beneden dwarrelen, trekken ze zich terug onder wat scheefgegroeide struiken. Daar vinden ze nog wat beschutting. De dikste van hen staat er wel heel zielig bij, de rug gekromd. “Bè”, komt het gekweld uit haar keel. Een wolk adem zweeft weg.                                                                               

Het begint door te zetten met de sneeuw. “Moet je zien opa. Wat een grote vlokken”. Ze kleven op hun haar, schouders en kleren. Steeds donkerder wordt het. “Hoe ter wereld moet ik die beesten daar vandaan zien te krijgen?” Opa wijst naar de kudde in de verte. De kou wordt heviger. Oscar aarzelt om naar binnen te gaan. Dan onverwachts, stapt hij in een opwelling de schuur in. Even kijken of de kippen soms wat gelegd hebben. Niets natuurlijk. De temperatuur nodigt bepaald niet uit tot leggen. Ze zitten trouwens al op stok. De ganzen in het binnenhok ernaast beginnen als bezetenen te gakken. “ Alarm, alarm, onraad”, snateren ze als het ware uit. Plotseling krijgt Oscar hierdoor een idee. Hij wipt naar de keuken, waar opa een kom chocolademelk aan het klaar maken is.                                                                                          

Oscar legt zijn plannetje aan hem voor. Opa voelt er wel wat voor. Je weet maar nooit. Niet geschoten is zeker mis is het. ”Wel spannend hoor. We moeten het echt met elkaar doen”. Samen openen ze de rendeur. Dan werpen ze oud brood en kruimels als een klein Duimpje-spoor in de richting van de kudde. In een mum van tijd rennen de ganzen over het pad. Handig graaien ze het voedsel weg. Met waggelende achterwerken keren ze zich om. Al lawaai makend zoeken ze hun nachtverblijf in de boerderij weer op. Heel in de verte tillen enkele schapen hun kop op, maar meer dan dat ook niet. “Dat ze die ganzen nu niet volgen. Onbegrijpelijk toch”, moppert opa. Schouderophalend gaan ze naar binnen.

Zorgvuldig zetten Oscar en opa hun mond tegen de rand van de chocolademokken. Nadat het weer opgewarmd te hebben zuigen ze het met geklopt melkschuim en al naar binnen. Opa zit in zijn gemakkelijke stoel. Oscar heeft een kruk bij de haard geschoven. Hij woelt met zijn koude voeten door de schapenvacht. Dat lig als kleedje op de vloer. “Hopelijk overleven de schapen het”, zucht de kleinzoon. “Nou ja een geluk dat het nog niet streng vriest”. Opa gaat door: “Sneeuw isoleert, dus dat scheelt”. “Ja dat kan wel”, twijfelt Oscar, “als het toch maar geen levens kost”. Heel onopvallend legt opa zijn hand op zijn hart. “Typisch”, denkt Oscar                                    

De wind begint meer en meer de kop op te steken. Ze horen het kraken van de balken boven in de boerderij. Het gebinte kreunt. Vlammen loeien omhoog onder de schouw, een sliert vonken knalt tegen het gietijzeren haardscherm. “Konden we maar iets bedenken om ze hierheen te lokken”. Opa kijkt diep nadenkend rond. “Hoe kunnen we hen redden? Eigenlijk zouden we vanuit die schapen moeten kunnen denken. Hun gezichtspunt proberen in te nemen …. En  ..”, merkt Oscar op. Opa steunt met beide handen onder zijn kin. Hij staart naar beneden. Ineens fixeren zijn zeegrijze ogen zich op de schapenvacht. Oscar heeft zijn voeten er nog op.                   

“Ik weet het!” roept de oude man. Slim kijkend komt hij uit z’n stoel omhoog. Hij bukt zich en trekt het vloerkleedje weg. “Met deze vacht moet het lukken”, zegt hij. Haastig slaat hij het wollen vlies om zich heen. Laat zich op de grond zakken en mekkert als een schaap. “O, o, ik snap het al. U doet alsof u er één van de kudde bent”. Oscar opent de deur en zo gaat opa de duisternis in. Eerst rechtop, later neer gebukt als viervoeter. Met haastig tevoorschijn gehaalde lantaarn, licht hij opa bij. Na een fiks eind door de sneeuw geploeterd te hebben voelt de opa duidelijk de kou in z’n lichaam optrekken. “Volhouden nu, niet opgeven”, moedigt Oscar hem aan. Opa blèrt er lustig op los. Het heeft succes. Als witte spoken doemen de schapen op en drentelen keurig en gehoorzaam volgend achter opa aan. In ene keer naar de schuur. In no time heeft Oscar deze geopend. En zo vindt de besneeuwde kudde een rustplaats op het gele stro. Bij het licht van de zacht deinende kunstster kauwen ze op wat plukken hooi.

“Hebben we dat mooi gefikst”, glundert opa. “Zeker, zeker”, klinkt het trots uit Oscars mond. Met een stelletje handdoeken deppen ze hun natte broekspijpen droog. “Kijk dat voelt tenminste wat prettiger”. Op een rek bij het vuur hangen ze de zaak te drogen. “Morgen zijn ze wel weer geschikt voor na het douchen, zo nauw mikken we niet hè kleinzoon? Dan kunnen we nu eens op ons gemak een plak cake eten”.                     

“Opa” aarzelt Oscar, .. eh … hoeveel schapen heeft u alles bij elkaar ?” “Tweeëndertig op de kop af jongen”. “Z … zij … zijn die nu allemaal in de stal?” Opa ziet hem verwonderd aan. “Daar vraag je me wat jong. Nou ja”, deelt hij hem na een korte pauze mee, “ik mag toch wel aannemen dat de hele horde me gevolgd heeft”. “Ja maar in de Bijbel staat toch een verhaal van de Herder Die Zijn schapen telt?”, prikkelt Oscar. “En Hij miste er eentje”. “Kom” besluit grootvader, “dan gaan we ze samen tellen”.                                                                                                  

“Eenendertig? Wat zullen we nou beleven? We tellen ze nog een keer”. Opa telt en Oscar drijft ze in de hoek om ze daar apart te houden. Zo voorkomen ze dubbeltellen. “Dertig, eenendertig”, rekent opa. “Weer! Verdraaid, hoe is het mogelijk?” “Dan moet er toch eentje achtergebleven zijn”, constateert Oscar met hese stem. De herder neemt dapper zijn besluit. “We gaan erop uit, nog een keer. Het is geen stijl om in dit weer een dier achter te laten. Pak de lantaarn mee”. “Ja hoor”. En daar gaan ze samen. Op het allerlaatste besluit opa ook nog een slee mee te nemen. Je weet nooit waar het goed voor is.

In het donker vinden ze maar moeilijk de weg. Zwevende sneeuwvlokken verblinden het zicht als ze de lantaarn optillen. Zo komen ze bij wat struikgewas. Helemaal achteraan horen ze een zielig geblaat. Donkere ooienogen glinsteren in het schijnsel van de lamp. “Och heden, zie je dat Oscar? Het arme dier heeft gejongd”. Een verkleumd lam ligt half ondergesneeuwd ernaast. Het beweegt niet meer. Of toch …? Oscar duikt op zijn knieën erbij. Hij moffelt zijn handschoenen uit en masseert het lam. Nee maar, het diertje begint te stuiptrekken. Het schokt en probeert overeind te komen. Vlug duwt hij het onder zijn jas. Het lam mekkert zacht, de ooi stuntelt overeind. Ze wordt aangezet door het zielig geluid. Maar helaas, het trouwe beest heeft veel bloed verloren. En dat alleen. Nee ze is ook nog eens behoorlijk onderkoeld. Als een blok ploft ze op de grond. Geen poot kan ze meer verzetten.      

“Ga jij maar vast door met het jong”, gebaart opa. “Ik zal de moeder wel op de slee zien te krijgen en kom dan achterop”. Oscar tilt de lamp in de ene hand en de met de andere duwt hij het lam onder zijn jas. Zo wandelt Oscar zo goed als hij kan naar de boerderij. In de stal gekomen legt hij het jong onder een dot hooi. Alle schapen komen overeind. “Fijn”, denkt Oscar. “Laten ze er maar om heen gaan liggen, kunnen ze het diertje opwarmen”. Maar wie dat gedacht heeft, heeft het mis. De één na de andere ruikt aan het onbekende wezen. Ze bokken met hun kop tegen het weerloze schepseltje. Als een vod wordt het van de ene kant naar de ander kant geveegd. “Dat gaat verkeerd”, realiseert Oscar zich. Hij speurt om zich heen. Aha daar ziet hij een houten kribbe. Hoog en stakerig staat het op z’n poten. Hij hoeft er niet lang over na te denken, pakt het verkillende jong op legt hem in de bak. Snel rent hij zich naar binnen en grist de warme doeken van het rek bij de haard. Teruggekomen wikkelt hij ze om het schonkige lijf van het lam. En zo vlijt hij het jong in de kribbe. Hij houdt de ster maar branden, dan kan opa de weg beter terug vinden. En ..  kunnen ze straks samen kijken of het goed gaat. “Het lijkt wel kerst”, denkt de kleinzoon. “Wat zal opa vinden van zijn daad?”

Clarke, de predikant, is onder weg. Samen met een lid van de kerkenraad is hij op bezoek geweest bij een gemeentelid. Daar die vlakbij de Highlands woont, is het een hele tocht geweest. Vochtige sneeuwvlokken dwarrelen als flitswitte vlinders in de bundel koplamplicht. De ruitenwissers zwiepen dol geworden heen en weer. Maar het helpt weinig. De landroverwielen tollen door de verbrijzelde sneeuwpap. “Het zicht is bar slecht”, prevelt de ouderling. “Eigenlijk weet ik niet precies waar we zijn. In zulk weer raak je alle oriëntatie kwijt”, stelt de bezorgde bestuurder vast. De ouderling wist met zijn hand over de zijruit. “Hé, ik zie daar wat. Het lijkt wel een brandende ster”. “We zijn de wijzen uit het oosten niet”, preekt de dominee guitig. “Joh dat is de farm van opa Morgan. Misschien kunnen we zijn Tom Tom lenen?” De wagen glijdt nog een eindje door als ze hem parkeren. “Aan het licht te zien zou onze broeder nog wel eens in de schuur bezig kunnen zijn. Kijken we daar eerst”.                    

Na veel gewrik wenkt de deur open. Ze stappen naar binnen, bukken zich onder de met spinrag bedekte balken, De schapen trillen even in hun slaap. Links bemerken ze een houten voerbak, de kribbe. Onwillekeurig vertragen ze hun passen. Haast eerbiedig, zowat op hun tenen, sluipen ze naar de bak. De broeders tillen devoot de hoed van het hoofd en draaien die zenuwachtig rond in hun handen. Ze zien iets wits. In doeken gebonden. Ze houden hun adem in. Wat is dat? Vanonder de witgekleurde doekenwindsels zien ze een staartje kwispelen. “Een lammetje”, schrikt de predikant. “Wat een gespot. Een onkerkelijke zou zoiets raars nog niet waarderen. En dan dit. Foei van een geacht gemeentelid nog wel. Onder censuur met deze man!” Nijdig klossen ze op het huisgedeelte af. Ze kloppen kort en heftig op de keukendeur, na de sneeuwklonters van hun zolen getrapt te hebben.                  

“Binnen”, wordt er geroepen. “Bent u daar opa?” galmt Oscars verwachtingsvolle stem. Bevreemd staat even later het tweetal in de kamer. Keurend zien ze om zich heen. Nee er is geen dennengroen of een kerstboom. Niets van dat alles. Niemand van hen hoort het gerucht op de boerendeel. Een slee glijdt ongemerkt de stal binnen.                                                                         

Met zijn handen om zijn middel slaand om ze warm te krijgen komt opa binnen. Tot zijn verwondering ziet hij de dorpspredikant met een broeder. “Neem een stoel”, gebaart opa gastvrij. Nee de heren blijven staan. Zulke spotters houden ze liever op afstand. Kort en zakelijk geven ze hun commentaar.

“Heren, heren toch. Wat een misverstand. Morgan en Oscar vertellen wat er die avond gebeurd is. De gezichten van de geestelijken word wit, al maar witter na verloop van het verhaal. “Oh”, stamelt de predikant, “u hebt de gestaltenis van een schaap aangenomen en werd zo de schapen gelijk. Zo heeft de Heere Jezus de gestaltenis van een dienstknecht aangenomen en is zo de mensen gelijk geworden”. “Uitgenomen de zonde dan”, vult opa. Nu kleuren de aanklagers helemaal rood. “Ja”, geven ze ruiterlijk toe. “En wij hadden u bijna als lid van onze kerk aan de kant gezet. We bieden onze welgemeende excuses aan”. Morgan wuift het sportief weg. “Is al goed hoor”. “Ga toch zitten” nodigen opa en Oscar. Maar voordat ze een plaats hebben kunnen nemen horen ze het zielig en hongerig geblaat van de pasgeborene. “Laten we met z’n allen gaan kijken”.                                                                                        

Het leeft, ziet opa.  Blij dat hij is. De dominee krijgt tranen in zijn ogen en spreekt plechtig: “Omdat Hij leeft kunnen al onze zonden vergeven worden. Ook die van vanavond! Dit geldt voor ons samen. “Kom laten we met elkaar nog iets warms drinken”, stelt op voor. “Dan kan de spanning er uitzakken”. Ze zitten nog maar net of opa pakt een klein wit steentje van de schoorsteenmantel. Hij schuift de stoel bij de warmte. Vanonder zijn overhemd haalt hij een leren zakje tevoorschijn. “Dit is nu wat je noemt het bundeltje van de levenden”, stelt opa. Voorzichtig maakt hij de lus vast en laat de keitjes die erin zitten op zijn hand glijden. “Laten we ze samen maar eens tellen”, oppert opa. Predikant, ouderling en Oscar tellen met de oude man mee. “Tweeëndertig”. “Klopt”, zegt opa. Hij doet het kleine nieuwe steentje erbij. “En nu?”. “Drieëndertig vanzelf!”  “Goed zo”, je mag van mij weten dat ik er graag bijreken. “Vooral kleintjes. Weet je Wie er trouwens slechts drieëndertig werd?” “De goede Herder”, alle drie zeggen ze het tegelijk. Er komt een glans op het gezicht van opa.