Samen naar Kerstfeest?

Samen naar Kerstfeest?

‘Jeroen …’ Lisa stapt de kamer van haar broer binnen. ‘Ja, wat is er?’ ‘Nou, mag ik je boek, De Drie Vrienden, lenen?’ ‘Natuurlijk.’ Jeroen geeft het boek aan zijn zusje. Lisa knikt en draait zich weer om. Nooit hebben ze ruzie. Eigenlijk doen we eerder iets wat we niet willen, dan dat we nee zeggen, bedenkt Lisa. Ze stapt met het boek de kamer van Jeroen uit. Ze ploft op haar bed en al snel denkt ze nergens anders meer aan.

‘Lisa, eten!’ klinkt een stem bij Lisa’s oor. Lisa loopt naar de eettafel. Jeroen zit al aan de tafel. ‘Eindelijk.’ Papa glimlacht. ‘Ik heb je drie keer geroepen.’ ‘Ga je nog vuurwerk kopen?’ Jeroen schudt zijn hoofd. ‘Ik denk het niet.’

Die avond zit Lisa in een gemakkelijke stoel. Jeroen staat op. ‘Ik ga naar buiten.’ ‘Wat doen?’ vraagt mama. Jeroen hoort het niet meer. Lisa pakt een handje chips. Ze kijkt weer in haar boek. ‘Je moet naar bed.’ Lisa zucht en zegt: ‘Hoe laat is het dan?’ ‘9 uur.’ ‘Is dat zo?’ Mama knikt. Lisa staat op en gaat naar haar kamer.

‘Word eens wakker, Lisa.’ Dat is de stem van papa! Lisa schiet omhoog. Mama huilt, ziet ze.  ‘Wat is er?’ Papa schraapt zijn keel. ‘Jeroen ligt in het ziekenhuis. Hij liep buiten en hij keek naar het vuurwerk. Het vuurwerk wilde niet aan. De anderen zeiden tegen hem dat hij het nog een keer moest aansteken. Eerst wilde Jeroen niet. Maar ze bleven het maar zeggen. Toen moest hij het wel doen.’ Lisa wil duizend en een dingen vragen. Maar het lukt niet. ‘Hoe gaat het met Jeroen?’ Wat klinkt haar stem raar. ‘Misschien moet hij drie vingers missen. Je moet maar het ergste denken.’ ‘Wanneer gaan we erheen?’ Papa haalt zijn schouders op. Tranen prikken in Lisa’s ogen. ‘Jeroen, Jeroen,’ hamert het door haar hoofd. En daarbij het beeld van een hand met twee vingers. Mama slaat een arm om haar heen.

De volgende dag ontbijten ze met z’n drieën. Papa, mama en Lisa. Papa besmeert een croissantje. Hij geeft het aan Lisa. ‘We kunnen er vanmiddag heen.’ Lisa vindt het fijn, maar toch ook eng. ‘Ik snap je wel, hoor.’ zegt mama.

Lisa’s vingers frummelen zenuwachtig aan haar jurk. Tot de auto stopt en mama uitstapt. Lisa stapt ook uit. Samen lopen ze naar binnen. Vriendelijk vraagt de receptioniste wie ze zoeken. ‘Nummer 431’, zegt ze. Ze knipoogt naar Lisa. ‘Is hij je broer?’ Lisa knikt.

‘Hoi’, zeggen papa en mama als ze de kamer binnen komen. Lisa zucht een keer diep. ‘Ha Jeroen.’ ‘Hoi, hoe gaat het met jullie?’ Mama zegt: ‘Goed hoor. En met jou?’ Jeroen zegt: ‘Goed.’ ‘Doet het erg zeer?’ vraagt Lisa. ‘Ja, wat denk je?? Dat het niet zeer doet?’ zegt Jeroen kwaad. Met haar hoofd in haar handen loopt Lisa naar een bankje. Even later komt mama naar haar toe. ‘Weet je, Lisa,’ zegt ze zacht. ‘Jeroen reageerde zo, omdat het veel pijn doet, en omdat hij zich er ook voor schaamt.’ ‘Sorry dat ik het zei,’ zegt Lisa. Jeroen reageert niet. ‘Kun je snel weer naar huis?’ ‘Misschien over drie weken.’ Lisa zucht. Dan kan Jeroen niet mee naar kerstfeest! flitst het door haar hoofd.  

Lisa, papa en mama lopen naar de auto. Lisa begint er over. ‘Kan Jeroen echt niet mee naar kerstfeest?’ ‘Nee Lisa, dat gaat niet.’ zegt Lisa’s mama beslist. Op haar kamer pakt Lisa haar schrift. Ze schrijft alles op:

Waarom kan het niet? Is er echt geen mogelijkheid? Wat vind Jeroen? Jeroen deed raar. Mama heeft het uitgelegd. Maar waarom zei hij niks? Hij mag pas over 3 weken weg! Dan is het kerstfeest al voorbij! 

Mama leest mee over Lisa’s schouder. ‘Het kan echt niet.’ zegt ze nog eens. ‘Mama, wil je nu weggaan?’ ‘Ja natuurlijk,’ zegt haar moeder.

Ik ga zorgen dat het kan (proberen dan)! Ik wil alles uitzoeken!

Lisa maakt er nog een tekening bij. Zo, het is best mooi geworden. Alles wat ze wil uitzoeken en alle informatie waar ze misschien iets mee kan, aan de linker bladzijde, en haar tekening aan de rechter bladzijde.

Anderhalve week later is Lisa bezig met haar ‘onderzoek’. Over een paar dagen is kerstfeest. Hoe moet ik Jeroen mee krijgen? Papa en mama zeggen dat het niet kan. spookt het door haar hoofd. Ze schrijft in haar schrift:

Als het wel kan, hoe moet het dan? Jeroen moet mee!

‘Mam, mag ik naar het ziekenhuis?’ Lisa’s mama kijkt op van haar boek. ‘Oké, niet zo lang blijven, hoor.’ Lisa schudt haar hoofd. Ze wil weglopen. ‘Wacht even,’ zegt haar moeder ‘Jeroen kan niet mee. Over anderhalve week mag hij pas naar huis.’ Lisa zucht. Ze loopt door. Ze pakt haar fiets en fietst naar het ziekenhuis. Ongeveer een kwartiertje fietsen, schat ze.

Als ze aankomt, kijkt ze op haar horloge. Kwart over drie. Vijf voor drie ging ze weg. Ongeveer een kwartier. Om precies te zijn, 20 minuten. Lisa stapt naar binnen. Dezelfde receptioniste als toen. ‘Ha, jij weer!’ zegt de receptioniste. Er zit een naamkaartje op haar kleren, ziet Lisa. Ze heet Joanne. Joanne ziet haar kijken. ‘Had je dat nog niet gezien?’ zegt ze vrolijk. ‘431 was het toch? Jeroen Van Dijk?’ Lisa knikt. Lisa stapt de lift binnen.

Op Jeroens etage stapt ze uit de lift. Jeroen is een stuk vriendelijker. Lisa voelt zich veel fijner. ‘Kun je echt niet mee met kerstfeest?’ Jeroens gezicht betrekt. ‘Ik mag pas over anderhalve week uit het ziekenhuis. Maar wat wel fijn is … mijn wijsvinger hoeft er niet af.’ ‘Welke vingers misschien wel dan?’ ‘Mijn middelvinger en mijn ringvinger.’ Lisa denkt even na. Het is niet leuk voor Jeroen om de hele tijd over zijn vinger te praten. ‘Wat doe je eigenlijk de hele dag?’ ‘O, ik lees, puzzel met m’n linkerhand, kijk naar de kaarten en ik praat met degenen die bij me komen. Waarom kom je eigenlijk?’ Het klinkt niet zo aardig. ‘Om informatie te krijgen?’ Zijn stem klinkt scherp. Lisa denkt na. Wat moet ze zeggen? ‘Dat ook, maar ik vind het ook fijn om bij jou op bezoek te komen.’ Ze schakelt over naar iets anders. ‘Je hoeft je niet te schamen …’ ‘Hou je mond!’ zegt Jeroen kwaad. ‘Je bent mijn broer. Eerst hadden we nooit …’ Jeroen kapt haar af. ‘Denk je dat het leuk is?’ Nu klinkt zijn stem verdrietig. ‘Als ik thuis ben, dan krijg ik het boek terug.’ zegt hij weer kwaad. Waarom doet hij zo kwaad, ineens? denkt Lisa. Wat vind Jeroen fijn? Als ik nu ga? Of moet ik blijven? ‘Ja.’ ‘Je snapt me toch niet.’ Jeroen draait zich om. Lisa gaat de kamer uit. ‘Doei.’ Haar stem doet het niet goed. Ze schraapt haar keel. ‘Doei.’ Nu klinkt het beter. Jeroen zegt zacht: ‘Doei.’

De receptioniste Joanne kijkt op. ‘Hai,’ zegt ze ,‘je kijkt niet blij. Wat is er?’ Dan vertelt Lisa het. Joanne zegt: ‘Ik zal kijken of het kan.’ Lisa zucht. Eindelijk iemand die probeert te helpen. Ze klikt op de computer aan. Lisa loopt weg. ‘Kom je morgen of overmorgen weer?’ roept Joanne haar achterna. Lisa roept terug: ‘Ja.’ Ze loopt snel naar haar fiets.

In haar schrift schrijft ze:

De receptioniste (Joanne) wil mij helpen. Ze gaat kijken of het kan. Jeroen deed aan het begin best leuk. Maar later deed hij kwaad en soms verdrietig. Zijn wijsvinger hoeft er niet af!

Snel loopt Lisa de trap af. ‘Mam, Jeroens wijsvinger hoeft niet af.’ Mama zucht. ‘Gelukkig.’

Ik heb Joanne alles vertelt. Ze zei: ‘Ik ga kijken of het kan.’ Papa en mama wilden niet luisteren. Jeroen zei ook: ‘Ik mag pas over anderhalve week uit het ziekenhuis.’ Ik snap niet waarom hij zo kwaad en soms verdrietig deed. Het lijkt mij supersaai. Lezen, puzzelen met je linkerhand, kaarten  kijken en praten met bezoek.

Lisa leest het nog twee keer. Kan ze hier iets mee? Nee, niet echt. Ze loopt de trap af en ruikt de geur van eten. Mama staat met de rug naar haar toe het eten te koken. ‘Wat eten we?’ Verschrikt kijkt mama op. ‘Ha Lisa, we eten broccoli …’ ‘En wat voor vlees?’ ‘Laat me eens uitpraten. Het vlees wat we gaan eten, is kippenpootjes.’ ‘Jummie! Kan ik helpen?’ ‘Ja, pak jij het pakje voor de kaassaus?’ Lisa loopt naar een keukenkastje. Ze kijkt er even in. ‘Hier.’ ‘Zoek jij papa vast? Zeg maar dat we over tien minuten gaan eten.’ Lisa knikt.

Na het eten zit Lisa achter de laptop. Ze mailt naar iedereen van haar vriendengroepje:

Mijn broer Jeroen heeft een vuurwerkongeluk gehad. Hij keek naar het vuurwerk. Dat wilde niet aan. Hij wilde niet, maar ze stookten hem op. Er ging iemand mee. Toen ging het vuurwerk af.
Groetjes Lisa.

Zo goed? Lisa leest haar mail nog een keer over. Verzonden. ‘Mag ik nog een spelletje doen?’ ‘Oké dan.’ Lisa zoekt een spelletje op. Haar gedachten zijn er niet bij.

De volgende morgen is Lisa al snel uit bed. Ze eet een broodje. Meer kan ze niet op. Ze kijkt even om het hoekje van haar moeders kamer. ‘Ik ga naar Jeroen.’ Nu zegt ze: ‘Jeroen’ in plaats van ‘het ziekenhuis.’ Dat klinkt minder erg. Lisa racet naar het ziekenhuis. Nu doe ik er maar een kwartiertje over, ziet ze. Hopelijk is Joanne er. Maar nee. Een andere jongen. Benjamin, staat er op zijn kaartje. Benjamin Jansen. ‘Hoi,’ zegt de jongen ‘wie ben jij?’ ‘Ik ben Lisa Van Dijk.’ ‘O die. … we hebben het erover gehad. Maar het gaat niet lukken.’ Lisa voelt haar ogen nat worden. Snel draait ze zich om. De lift in. Hopelijk staat er niemand in. Jawel, maar hij stapt uit. Lisa glimlacht naar hem. Het lukt net.

Snel zoeft de lift naar boven. Verpleegster Eva glimlacht. Altijd al vond ze liften interessant. Als kind al. Nu nog steeds is ze altijd benieuwd wie er uit komt. Een jonge vrouw met wat kleine kinderen? Een chagrijnige jongen? Een verlegen meisje? staat op verdieping 4. De lift komt eraan. De deuren zoeven open. Een meisje, ziet ze. Ze ziet er niet blij uit. ‘Hoi,’ groet ze. Het meisje zegt zacht: ‘Hoi.’

Het is Lisa. Snel loopt ze door naar de kamer van Jeroen. Hij heeft een eigen kamer. Ze stapt naar binnen. Nu kom ik niet voor informatie.’ probeert ze zo vrolijk mogelijk te zeggen. ‘Waarom kijk je zo raar?’ vraagt haar broer. Lisa glimlacht. Dat lijkt ten minste op de oude Jeroen. ‘Het mag niet.’ ‘Dat zei ik toch? Je kon het proberen, maar ik heb het gezegd.’ Ja, dat is zo. Toch … Nee, niet zo dom doen. ‘Hoe gaat het nu?’ Er trekt een pijnlijke trek over Jeroens gezicht. ‘Het gaat wel beter.’

Het gaat niet door… Er drupt een traan over Lisa’s gezicht. Een drup op de letters. Er was een jongen, Benjamin Jansen. Hij zei: ‘Hoi, wie ben jij?’ Ik zei: ‘Lisa Van Dijk.’ ‘O die. …we hebben het er erover gehad. Maar het gaat niet lukken,’ zei hij!  Nou, dan heb je morgen een dag voor jezelf, zegt Lisa tegen zichzelf. Maar toch … Lisa is het er niet mee eens. Waarom kan het niet? Ze kijkt op de klok. Het is bijna half een. Lisa loopt naar beneden. Ze dekt de tafel op een sierlijke manier. En ze kookt een eitje. Voor papa een, voor mama en haarzelf. In de kast liggen nog drie croissantje. Lisa pakt ze en legt op elk bord een croissantje.

‘Wat goed!’ roept mama als ze het ziet. Papa likt langs zijn lippen. ‘Jij kunt lekker eten maken.’

Het is zaterdagavond 7 uur. Lisa zit in de zaal. De dominee begint met het verhaal. ‘Een man en een vrouw op een ezel lopen door de straten van Bethlehem. Wie zijn het? Je weet het vast wel. t’ Zijn Jozef en Maria. Ze zijn er, omdat keizer Augustus een gebod liet uitgaan. Iedereen moest naar de plek waar zijn familie vandaan kwam, gaan. Keizer Augustus wilde weten hoeveel mensen er in zijn rijk woonden. Jozef en Maria stamden af van David. Jozef klopt aan bij een herberg. ‘Mogen wij hier slapen?’ ‘Nee,’ zegt de man ‘er is geen plek.’ Zo gaan Jozef en Maria langs verschillende herbergen. Maar nee, iedereen zegt hetzelfde. Is er bij jou wel plaats voor Jezus? Dat is de kerstboodschap eigenlijk. Niet Jozef en Maria, nee ook voor Jezus is er geen plaats. Nu leeft Jezus niet meer. Maar is er plek voor Jezus in je hart? Jozef en Maria vinden een stal. Hoe? Dat weet ik niet. In de stal staat een voerbak. Een kribbe. En vast nog wel meer. Maria krijgt een kind. ‘Jezus is Zijn naam.’ zullen ze gezegd hebben. En de herders komen. Ze zagen een engelenkoor. Ze hebben erover verteld. t’ Was ook zo mooi. Duizenden engelen zingen tot glorie van Hem. ‘Ere zij God in de hoogste hemelen en vrede op aarde.’ Wat moet dat prachtig hebben geklonken. Ter ere van Jezus! Jezus, die gekomen is voor zondaren, zoals jij en ik. Wij zondigen elke dag. De boodschap is, wat ik al eerder zei, is er in jou hart wél ruimte voor Hem? Laat dat de boodschap zijn.’ De gemeente gaat zingen. Daarna neemt iemand weer het woord. ‘Willen Lisa Van Dijk, Daan Huisman, Chris de Jong en Inge Veijer naar voren komen?’ Ze moeten een tekst opzeggen. Lisa begint: ‘Want er zal een Rijsje voortkomen uit de afgehouwen tronk van Isaï, en een Scheut uit zijn wortelen zal vrucht voortbrengen.’ Uit haar ooghoeken ziet ze papa, mama en Jeroen zitten.