Gevouwen handen

Gevouwen handen

Het geheim. Ja zo begon het, daardoor is alles anders geworden. Het geheim draagt ze mee, waar ze ook is, op school, in de kerk, op straat en nu op dit moment, ja overal. Ze rilt, maar dat komt niet alleen door de lage temperatuur buiten en de sneeuwvlokken die naar beneden dwarrelen. De kraag van haar donkergroene jas trekt ze nog hoger. Met haar bontlaarzen laat ze een spoor van voetstappen achter in de sneeuw, wat de sneeuwvlokjes straks weer zullen bedekken met een nieuwe deken. In de verte klinkt het blaffen van een hond. In de huizen heerst gezelligheid en de kerstlichtjes glinsteren en verspreiden hun eigen licht. Er lijkt overal vreugde te zijn, want ’t is bijna Kerst. Dat op deze dag de Heere Jezus is geboren in Bethlehem, daar denken nog maar weinigen aan.

Het meisje met de donkergroene jas en de bontlaarzen loopt maar verder. Bij een grote flat stopt ze. Het gebouw ziet er oud uit. De gangen in de flat zijn hoog en hol, het ziet er verlaten uit. Op de derde verdieping, nummer 68, moet ze zijn. Er is geen moeder die op haar wacht of bezorgd is, waarom ze misschien zo lang is weggebleven. Geen vader die zegt dat ze zachtjes moet doen of haar welterusten wenst. Er is alleen maar stilte. Een schemerlamp geeft een flauw schijnsel, waardoor een foto aan de muur zichtbaar wordt. Op de foto zie je links een man met donker haar, in het midden een klein meisje en rechts een vrouw. De man heeft zijn hand op de vrouw haar schouder gelegd. Ze kijken blij, er straalt liefde van de foto af. Het meisje ziet het ook. Het is een foto als uit een ver verleden. Er glijdt iets langs haar wang, het glinstert in het licht. Met een vlugge beweging veegt ze het weg. Ja, ze zal er met niemand over spreken, het is haar geheim.

Die nacht kan ze niet slapen. Ze woelt maar in haar bed. De klok heeft al lang zijn twaalf slagen laten horen. Ze heeft het koud, ondanks de extra wollen deken. Haar ogen zijn groot in haar smal gezicht. Waar denkt ze aan? Het lijkt zo lang geleden, dat ze nog als gezin bij elkaar hoorden. Dat ze ’s avonds aan de keukentafel voor school bezig was, dat vader de krant las en moeder met een ingewikkeld borduurwerk bezig was. Dat ze met elkaar een spel aan tafel deden. Of als het Kerst was samen naar de kerk gingen en als ze thuis kwamen, zomaar bij elkaar zaten. Er is een grote vraag in haar hart: waarom? Maar ze weet er geen antwoord op. Ze verlangt opeens hevig naar haar vader. Ja, morgen zal ze gaan… Wat tante er ook van zegt, niemand kan haar tegenhouden. Uiteindelijk valt ook het meisje in slaap.

Op haar nachtkastje staat een foto van een vrouw met blond haar en blauwe ogen. En als je goed kijkt, zie je er bekende trekken in. Naast de fotolijst staat een kaart, een kaart met een zwarte rand. ‘Diep bedroefd delen we u mede dat door de Heere, in de leeftijd van 35 jaar, is weggenomen, mijn innig geliefde vrouw en mijn lieve, zorgzame moeder. Maria Kik-Schouten.’ En daaronder staan twee namen: ‘Hendrik Kik en Marina Kik’. Bovenaan de kaart staat een schuingedrukte tekst: ‘Gelijk het gras is ons kortstondig leven’. Had dit meisje haar moeder verloren? Wie zou dit verdriet kunnen begrijpen? Het dichtgetrokken gordijn beweegt wat, door een zachte wind, die door een kier in het raam naar binnenkomt. Geen stem wordt buiten gehoord. In het licht van de lantaarnpaal, voor het huis, zie je de sneeuwvlokjes naar beneden dwarrelen, een dikke deken laten ze achter. Het steekt wit af tegen de donkere achtergrond. Door een kiertje van het gordijn, valt een straaltje licht binnen. Het licht valt over het gezicht van het meisje, ze slaapt. Het witte kussen is bedekt met haar lange blonde haren, ook valt het over het dekbed en de wollen deken heen. ‘Ja, ze lijkt echt op haar moeder’, dat zeiden de mensen altijd. ‘Hetzelfde mooie haar en dezelfde kleur ogen.’ En als je dan nog eens goed zou kijken, zie je naast de foto van de moeder nog wat liggen. Een zwart Boek met gouden letters erop. Zou ze daar geen troost uit kunnen vinden? Want het staat er toch in, dat Hij een Vader der wezen wil zijn? De klok laat haar twee slagen horen en het meisje slaapt maar verder.

De volgende morgen wordt ze al weer vroeg wakker. De gordijnen worden open getrokken. Het is ondertussen gestopt met sneeuwen. De lucht heeft een grijze kleur, de lantaarns buiten branden nog. Het meisje gaat de houten trap af naar beneden. Ze gaat aan de keukentafel zitten, waar haar tante al zit te wachten. De tante draagt een grijze deftige jurk met een witte blouse eronder. Het haar heeft ze netjes opgestoken. Haar gezicht kijkt niet vriendelijk, maar heeft een stugge blik. Haar ogen staan donker en rimpels zijn op haar gezicht zichtbaar. Ze lijkt niets op het meisje. Alleen heeft ze dezelfde kleur haar, net als de moeder. De tafel is gedekt met een mooi wit kleed met geborduurde bloemen. Het meisje kijkt er naar en voelt er voorzichtig over. Ze slikt even. Zou haar moeder dit kleed gemaakt hebben? De maaltijd verloopt in stilte, een ongemakkelijke stilte. Na het eten begint ze het voorzichtig te vertellen. Maar de tante reageert er weinig op, alleen zegt ze: ‘je moet het zelf maar weten…’

En daar gaat ze dan, een moeilijke reis. Ze gaat zonder bemoediging op weg. Over haar schouder draagt ze een tas. Er zit weinig in, maar het voelt als een zware last. Haar handen zijn diep weggestopt in haar zakken, om haar nek draagt ze een sjaal en de muts voorkomt dat haar oren door de kou bevriezen. De treinreis duurt lang, er lijkt geen eind aan te komen. Er komen veel vragen in haar op, vragen zonder antwoord. Waar woont vader en hoe zal hij eruit zien? Maar vooral hoe zal ze vader aantreffen? Zal hij blij zijn om haar te zien? Het zijn vragen waar ze straks misschien een antwoord op zal krijgen. Steeds stopt de trein, er stappen reizigers uit en er stappen reizigers in. De één gaat met plezier op reis, de ander als verplichting en een derde met verdriet. Ieder met een doel voor ogen en de trein brengt je uiteindelijk op je bestemming. Hoe zal het op haar bestemming zijn? En morgen is het Kerst.

De trein stopt weer, hier moet ze eruit. Het is druk op het perron. Er lopen mensen af en aan, maar zij kijkt er niet naar. Want hoe zal het gaan, wat staat haar te wachten? Uiteindelijk vind ze het gebouw. Het ziet er groot en donker uit. Wat zal er allemaal afspelen achter die deuren? Ze meldt zich bij de bezoekportier. Het is een man met een snor en een donkere blik. Hij draagt een donkergekleurd uniform, dat er voor zorgt dat hij er streng uit ziet. Ze moet haar spullen in een kluisje stoppen en daarna moet ze door een poort, gelukkig gaat er geen piepje af, dus mag ze doorlopen. Het is allemaal ter controle voor de veiligheid. Ze wordt naar een wachtruimte gebracht. Hier moet ze wachten, totdat ze zal worden opgehaald. Er zit nog een man, hij frunnikt aan de zoom van zijn trui en zijn hoofd is gebogen. Waarom zou deze man hier zitten, gaat hij ook op bezoek bij familie of bij een vriend misschien? Zou hij er ook zo tegen op zien, net als zij?

Dan komt er een man in uniform de wachtruimte binnen. Het meisje mag met de hem meelopen, ze wordt naar een zaal gebracht. Er zitten hier nog meer mensen, mannen en vrouwen, maar ook zie je kinderen. Een bewaker staat wat achteraf in een hoek van de zaal, hij houdt alles in de gaten, want je weet het maar nooit… En daar links achterin zit een man van middelbare leeftijd. Zijn haar is grijs en op zijn gezicht zijn veel rimpels zichtbaar. Zouden de rimpels en het grijze haar door al het verdriet gekomen zijn? Mist hij zijn dochter? Zijn trui slobbert langs zijn lichaam en hij draagt een donkerblauwe spijkerbroek.

Dan ziet ze haar vader zitten. Het is een blij weerzien. ‘Vader ik heb u zo gemist’, zegt ze. Tranen glinsteren in haar ogen. Vader moet zich met moeite goed houden, ook in zijn oog glinstert er wat. Hij slikt een paar keer en dan begint hij te praten. Ze hebben samen veel te bespreken. Het gaat over het ziekzijn van moeder, dat ze ondanks haar pijn, altijd nog een bemoedigend woord voor anderen had. En nu het grote gemis zonder moeder, dat elke dag gevoeld wordt. Maar daarna gaat het ook over vaders grote fouten. Fouten die onuitwisbaar zijn, onherstelbare fouten. Het geheim waar het meisje niet over praat. Het geheim dat ze meedraagt als een last, op school, in de kerk, op straat en nu op dit moment, ja overal. Het geheim waar ze met niemand over durft te praten. De mensen veroordelen vader, maar hij veroordeelt nog het meest zichzelf. Ze praten maar en een uur is dan ook zo voorbij. Ze nemen afscheid van elkaar, wanneer zullen ze elkaar weerzien? ‘In gedachten ben ik bij je kind’, zegt de vader. Hij draait zich om en gaat naar zijn eigen kamer. Zijn alleen de muren in de cel, stille getuigen van een vader, die zijn handen vouwt?

De volgende dag is het Kerst. De dag waarop je vaak met familie samen bent. Maar vooral dat op deze dag wordt herdacht de geboorte van de Heere Jezus in Bethlehem. ‘Want alzo lief  heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.’

De kerkklokken luiden, ze sporen de mensen aan om samen te komen in het oude kerkgebouw. Daar gaan ze samen op weg, een meisje met blond haar en een tante met blond haar. Ze komen ook langs de begraafplaats, langs het hek, waarop staat: ‘gedenk te sterven’. Daar is ook het graf van de moeder. Hoelang is het geleden dat deze moeder begraven is? Ze gaan verder, voetstappen blijven achter in de sneeuw. Maar omdat de sneeuw wat aan het smelten is en doordat er op de wegen gestrooid is, zijn het geen mooie afdrukken meer. Het zijn bruine, modderige afdrukken. Maar ze kijken er niet naar, het lijkt of ze elk verdiept zijn in hun eigen gedachten. Waar denken ze aan? Denken ze aan vroeger, aan mooie en moeilijke herinneringen? Of zijn hun gedachten bij het Kerstevangelie, dat ze zo zullen gaan horen?

Het meisje voelt zich nu niet zo eenzaam en alleen. Ze denkt aan het bezoek bij vader. Wat was het fijn om daar geweest te zijn, vader denkt toch nog aan haar. Het geheim draagt ze overal met zich mee, maar het lijkt nu toch wat minder zwaar. Er is een straaltje hoop haar hart binnengedrongen. Het zal nooit meer worden als vroeger, dat niet. Maar het kan nog goed komen, ondanks alles. Wie zal het weten? Dan gaan ze samen de kerk binnen. Het orgel speelt al.

En ver weg in een groot gebouw, op een kleine kamer, zit een man met grijs haar en rimpels op zijn gezicht. De man zit in een gebogen houding. Een glans valt op een foto op het bureau. Een foto met links een man met donker haar, in het midden een meisje en rechts een vrouw. De man heeft zijn hand op de vrouw haar schouder gelegd. Er straalt liefde van de foto af. Verderop in het gebouw klinkt het dichtslaan van een deur. Harde stemmen zijn hoorbaar. En daar zit de man, eenzaam en alleen. Het lijkt alsof hij slaapt, maar zijn mond beweegt. Wat doet deze man in de eenzaamheid? Hij heeft zijn handen gevouwen. Gevouwen handen op deze 1e Kerstdag.