Een warm kerstfeest

Een warm kerstfeest

“Jordy, Jordy!” De moeder van Jordy staat in de deuropening met een broodtrommel in haar handen. Jordy is al halverwege de straat als hij omkijkt en zijn moeder met zijn broodtrommel in de lucht ziet zwaaien. Snel draait hij zich om, waarschijnlijk in alle haast van het aanrecht vergeten te pakken. Als hij voor zijn moeder staat ritst hij zijn tas open en stopt de broodtrommel erin. Met een snelle beweging gooit hij zijn tas over zijn schouder en fietst er vandoor. Als hij bij de hoek van de straat is kijkt hij om en zwaait naar zijn moeder. Hij is niet vroeg vandaag, hopelijk staat Reinier bij het station nog op hem te wachten want anders moet hij het hele stuk alleen fietsen en daar heeft hij echt geen zin in. Hij trekt zijn muts nog wat dieper over zijn hoofd  en gaat op de pedalen staan om zijn snelheid te verhogen. Het is één rechte weg naar het station. In de verte ziet hij de verkeerslichten op groen staan. Het zou mooi zijn als hij die mee heeft dat scheelt hem weer twee minuten. Maar net voordat hij bij de verkeerslichten aankomt springt het op oranje en daarop volgt al snel het rode licht. Jordy knijpt zijn handremmen in. Door de nachtvorst is de weg een beetje glad en glijdt hij iets door. Hij kan zich nog net op de been houden. Met zijn ene voet op de grond en de andere op de trapper wacht hij totdat het verkeerslicht weer op groen springt. Hij kijkt om zich heen en ziet een aantal mensen hun mondkapje opdoen en de bus instappen bij de bushalte in de zijstraat. Als hij zich weer naar het verkeerslicht toe draait valt zijn oog op een aantal boodschappentassen die op de stoep staan. Er staat niemand bij, zou iemand die vergeten zijn? Jordy’s ogen gaan zoekend over de straat, dan ziet hij van wie die tassen zijn. Iets verderop staat een bankje waar een man in een grijze jas met een donkere baard op ligt. Het is hem al vaker opgevallen dat daar een zwerver lag, maar hij heeft die tassen nog nooit gezien. “Ga je nog fietsen?” klinkt  een schelle vrouwenstem achter hem. “Ik heb niet alle tijd en heb geen zin om voor niets te staan wachten.” Jordy schrikt op uit zijn gedachten. Het verkeerslicht staat inderdaad op groen. Hij zet zijn fiets in beweging. Als hij een vaartje heeft kijkt hij achterom wie dat tegen hem zei. Hij ziet een oudere vrouw in een scootmobiel zitten. Veel tijd om er over na te denken heeft hij niet, want hij is al bijna bij het station waar hij Reinier ziet staan wachten. Gelukkig, hij hoeft het laatste stuk naar school niet alleen te fietsen.

“Wat wil jij allemaal gaan doen in de kerstvakantie?” vraagt Reinier aan Jordy als ze even later samen verder fietsen. “Normaal gesproken gaan wij met Kerst altijd naar mijn opa en oma. Ik zou daar dit jaar samen met Dylan, mijn jongste broertje, blijven logeren tot en met oud en nieuw.” Jordy kijkt Reinier een beetje somber aan en gaat verder. “Maar door de corona zit dat er niet in. Mijn opa heeft erge astma, dus dat vinden we een beetje eng want als hij straks corona krijgt zal hij dat nooit overleven.” Reinier knikt. “Dat begrijp ik wel. Mijn zus heeft corona gehad en die was er ook goed  ziek van terwijl ze  kerngezond was.” Als ze om de hoek van de school naar het fietsenhok rijden gaat precies de bel. Ze zetten hun fietsen neer, doen hun mondkapje op en lopen de school binnen naar hun kluisje. Vlug leggen ze er een stapel boeken in die ze aan het einde van de dag pas nodig hebben. Het eerste uur hebben ze meneer Ooms en die houd er niet van als er iemand te laat is. Wat voor goede reden je ook hebt, het maakt hem niets uit. Je moet altijd het achtste uur nakomen. Vandaag hebben ze al het eerste tot achtste, dus dat zou betekenen dat ze morgen een uur moeten terugkomen, maar daar hebben ze absoluut geen zin in. Morgen is het de laatste dag voordat de kerstvakantie begint. Ze waren juist zo blij dat ze dan om twee uur klaar zijn. Nee, ze zorgen er wel voor dat ze niet te laat komen. Met twee treden tegelijk rennen ze de trap op. Bijna buiten adem komen ze bij lokaal C5 aan waar meneer Ooms de deur precies dicht wil doen. “Zo jongens, kom snel binnen, ik wilde net met de les beginnen.” De tassen zetten ze naast de tafel neer en terwijl Jordy zijn mondkapje afdoet begint meneer Ooms met de dagopening.

De klas is vandaag niet compleet. Een aantal klasgenoten zitten thuis in quarantaine omdat er een broer of zus of één van de ouders ziek is. Meneer Ooms legt de Bijbel op zijn bureau als hij de dagopening gedaan heeft. “Zo jongelui, weten jullie nog wat wij vandaag in de les gaan maken?” Met vragende ogen kijkt de godsdienstdocent de klas rond. Jasmijn steekt haar vinger op. Meneer Ooms knikt naar haar: “Zeg het maar, Jasmijn.” “Wij zouden vandaag een opdracht gaan maken, een soort kerstfolder toch?” zegt Jasmijn enthousiast. Meneer Ooms steekt zijn duim op. “Goed zo, dat heb je goed onthouden. Dit is de laatste les en daarom gaan we iets anders doen dan normaal.” Hij pakt een stapel gekleurde vellen uit de kast en legt ze naast de Bijbels op tafel. “Ik wil dat jullie vandaag een flyer gaan maken over kerst die je kunt geven aan iemand die nog nooit van kerst gehoord heeft. Als je die gemaakt hebt mag je die ook mee naar huis nemen en aan iemand geven waarvan je denkt: die persoon moet echt weten wat kerst betekent.” Meneer Ooms legt verder uit wat precies de bedoeling is van de opdracht. Als iedereen het snapt gaan ze aan de slag met de gekleurde vellen. Jordy zit nadenkend rond te kijken. Voor wie zou hij deze flyer kunnen maken? Voor tante Jans die in het bejaardenhuis woont? Zij gaat niet naar de kerk, dat weet hij. Of zal hij het gewoon voor zijn buren doen, die zitten op zondag vaak achter de televisie en dat is niet om een kerkdienst te kijken. Tja, hij kent eigenlijk wel meer mensen die zo’n flyer kunnen krijgen. Wat erg eigenlijk dat hij zoveel mensen kent die zo’n flyer kunnen krijgen. Dat ze wel een kerstboom in huis hebben staan en normaal gesproken veel gezelligheid samen hebben als er vrienden en familie komen eten, maar dat ze niet precies weten wat kerst inhoud. O, wat erg dat als deze mensen straks sterven ze niet in de hemel komen. Maar voor wie moet hij nu deze flyer maken? Opeens weet hij het, nee hij hoeft er niet meer over na te denken. Hij pakt het zwarte blad wat voor hem ligt. Hij vouwt het blad dubbel zodat het echt een boekje wordt en tekent op de voorkant met witte stift een kerstboom. Zal hij het inkleuren of laat hij het zo? Hij kijkt er eens goed naar en pakt toch een andere kleur stift. Nu zet hij met rood in de kerstboom een groot vraagteken. En onder de kerstboom in grote letters: WAT BETEKENT KERST VOOR U? Jordy slaat het boekje open en begint met schrijven op de binnenkant van zijn flyer. Hij schrijft op wat kerst voor iemand zou kunnen betekenen. Gezelligheid met elkaar. Cadeaus krijgen. Naar een kerstmarkt gaan en chocolademelk drinken. Onderaan schrijft hij: naar de kerk gaan. Hij trekt een streep van onderaan de pagina naar bovenaan de andere pagina. Daar gaat hij verder en schrijft op wat er gevierd wordt met het Kerstfeest. Op de achterkant schrijft hij een aantal Bijbelteksten die te maken hebben met kerst. Als hij klaar is gaat precies de bel. Iedereen doet zijn spullen in zijn tas en een mondkapje op voordat ze de gang in lopen. Ook Jordy gaat naar de volgende les.

“Jordy! Dit is nu al derde keer dat ik je moet waarschuwen, let toch eens op. We hebben geen vakantie. Dit is de laatste waarschuwing anders kan je morgenmiddag nablijven.” Verschrikt kijkt Jordy mevrouw Karels aan. Hij is er met zijn gedachten niet meer bij. Het is het laatste uur en Nederlands is niet helemaal zijn vak. Helaas ziet mevrouw Karels alles, ook als je er met je gedachten niet bij bent. In zijn hoofd was hij al bezig met wat hij morgen gaat doen na schooltijd. Laat hij het laatste kwartier nog maar opletten anders loopt heel zijn plan in de soep. Als de les is afgelopen loopt hij naar zijn fiets. Buiten mag gelukkig het mondkapje weer af. “Wat een benauwd ding is dat toch.” Hij loopt naast Reinier die hem door een beslagen bril aankijkt. “Ja, zeg dat wel. Het belemmert mijn hele zicht.” Jordy legt zijn tas op zijn fiets en steekt zijn sleutel in het slot. Hij pakt zijn muts uit zijn tas en trekt die over zijn hoofd. Uit zijn jaszakken pakt hij zijn handschoenen en trekt die aan. “Zo maatje.” Zegt hij tegen Reinier. “Ben je er klaar voor om de barre tocht naar huis te maken?” Al lachend fietsen de jongens het schoolplein af richting huis. Het lijkt wel kouder dan vanmorgen. Het is al bijna donker als ze bij het station komen waar Reinier naar links gaat richting zijn huis en Jordy rechtdoor rijdt. Zonder dat het teveel opvalt kijkt hij de zijstraat in. De boodschappentassen staan er niet meer, maar de zwerver zit wel nog op de bank. ‘Die zal het ook niet warm hebben vanavond’, denkt hij bij zichzelf. Brrr, als hij er aan denkt krijgt hij het koud. Hij is toch wel blij dat hij straks lekker bij de kachel kan zitten. Als Jordy thuis komt zet hij zijn fiets in de schuur, loopt naar de achterdeur en doet hem open. In de keuken is zijn moeder druk bezig met het maken van het avondeten. “Hey, Jordy! Hoe was het op school vandaag?” Vraagt zijn moeder als hij zijn schoenen uit doet. “Het was  heel gezellig. Omdat het bijna vakantie is hebben we niet heel veel gedaan. Met geschiedenis hebben we een quiz gedaan waarmee je een chocoladereep kon winnen. Kijk eens wat ik hier heb.” Triomfantelijk steekt hij een chocoladereep de lucht in. “Eerlijk gewonnen.” Zijn moeder doet een poging om de reep uit zijn handen te trekken, maar die trekt hij net op tijd weg waardoor hij met zijn hand tegen de lamp komt. De lamp gaat heen en weer en het licht schiet over het aanrecht, de kastjes erboven, de muur en over de jassen aan de kapstok. Moeder hangt hem snel  stil en zegt lachend tegen Jordy: “Hou die reep maar, straks krijgen we er nog scherven van.”

De volgende middag rijdt Jordy voor de laatste keer dit jaar van school naar huis. De kerstvakantie is nu echt begonnen. Het was vandaag een korte dag waardoor hij vanmiddag alle tijd heeft. Reinier fietst niet mee omdat die met de auto gebracht is vanmorgen, dat komt hem goed uit want dan kan hij zijn eigen gang gaan. Voordat hij was weggefietst van school had hij in zijn tas gevoeld of het pakketje er nog in zat. De vorige avond had hij het ingepakt in een stuk inpakpapier dat hij had gevonden in de voorraadkast en voorzichtig in zijn tas gestopt. Nu rijdt hij op het fietspad midden in de stad. Op weg naar iemand die hij eigenlijk niet kent. Hoe dichter hij de straat nadert waar hij moet zijn begint zijn hart sneller en sneller te kloppen. Halverwege deze straat moet hij links de hoek om en dan is hij er. Als hij de straat inrijdt ziet hij de man voorover gebogen op een bankje zitten. Jordy parkeert zijn fiets op de stoep aan de overkant van de weg en steekt de weg over. Hij gaat op de andere hoek van de bank zitten met een brok in zijn keel. Hij heeft al een paar keer naar de man naast hem gekeken als hij uiteindelijk zijn tas open doet en het pakketje eruit tilt. Rustig gaat hij weer zitten en draait zich dan naar de man die naast hem zit. “Meneer.” Met een bibbering in zijn stem gaat hij verder als de man op kijkt. “Ik zie u hier vaak zitten als ik naar school ga. En nu heb ik iets voor u meegenomen. Kijk eens, dit is voor u.” Jordy steekt het pakketje uit naar de man. De man trekt zijn grijze jas tot onder zijn kin en zegt: “Dankjewel. Ik ken je niet, maar ik vind het heel aardig dat je me dit geeft. De meeste mensen lopen zonder iets tegen te zeggen langs me heen. Of komen hier ook zitten en zeggen geen woord tegen mij.” Het verbaast Jordy dat de man tegen hem gaat praten. De man vertelt verder: “Ik ben Udo, jaren geleden ben ik vanuit Duitsland hier in deze stad terecht gekomen. Mijn familie en vrienden weten niet waar ik ben en ik ben iedere dag buiten. Dit vind ik het prettigste plekje. Hier zie ik nog wat. Mensen die naar het station lopen of in de bus stappen.” Jordy zit te luisteren en vraagt dan: “Slaapt u ook hier op deze bank?” De man glimlacht een beetje. “Nee, ik slaap in de nachtopvang, maar overdag ben ik altijd buiten en dan zit ik vaak hier op deze bank.”

Jordy zit een halfuur later weer op zijn fiets. Hij is onder de indruk van wat Udo hem allemaal verteld heeft. Hoe hij vanuit Duitsland in Nederland terecht is gekomen en wat hij onderweg allemaal heeft meegemaakt. Als hij thuis komt gaat hij direct naar zijn kamer. Veel zin om met zijn moeder te praten op dit moment heeft hij niet. Gelukkig heeft ze hem niet gehoord en kan hij de rest van de middag op zijn bed hangen totdat ze gaan eten. Het is kerstavond, ze zullen met elkaar kerstliederen zingen na het eten bij het orgel. Vader kan goed orgelspelen en Amber, zijn zusje,  speelt mee met haar dwarsfluit. Die avond klinken de kerstliederen en psalmen door het huis van familie Kok. Van een stille nacht waarin een Koningskind is geboren. En van een engelenkoor dat zong: Eer’ zij God in hoogste hemelen. Van herders die het Kindje gewikkeld in doeken kwamen opzoeken in een beestenstal. De muziek klinkt prachtig en helder door de kamer. Normaal gesproken zouden ze naar een zangavond gaan en naar een koor luisteren die dezelfde liederen zingen. Maar door de corona is dat niet mogelijk en zingen ze nu met elkaar als afsluiting nog het ere zij God. Als de galm weg is horen ze opeens zacht getik tegen het achterraam. Iedereen kijkt elkaar verschikt aan. Wat is dat, wie staat er nu bij hun in de achtertuin? Vader loopt naar de keuken en doet de deur op een kier open. Jordy hoort hem vanuit de kamer met iemand praten. Even later komt vader met een man de kamer binnen. Als Jordy hem aankijkt ziet hij meteen wie het is. De man begint te praten: “Ik heb hier een hele tijd bij het achterraam geluisterd naar jullie mooie muziek. Wat kunnen jullie prachtig zingen en samen muziek maken. Ik was hier naar toegekomen omdat ik iemand wilde bedanken.” De man kijkt naar Jordy. “Jongen, jij was de eerste die mij in mijn leven een cadeau hebt gegeven.” Hij pakt uit zijn jaszak een boek. Dylan, zijn broertje, stoot Jordy aan en fluistert: “Dat is toch jouw Bijbel?” De man zegt: “Dat heb je goed, dit is de Bijbel van Jordy die hij mij gegeven heeft. En weet je wat hij mij er ook bij gegeven heeft?” Hij pakt een verfrommelde flyer uit zijn andere jaszak. “Een flyer met daarop geschreven wat kerst betekent.” Hij gaat verder. “Vroeger ging ik weleens naar de kerk en hoorde ik van een Kindje, Gods Zoon, dat geboren was in een stal. Ik dacht toen: dat kan niet waar zijn dat dat de Zoon van God is, maar het is echt waar.” De ogen van Udo vullen zich met tranen. “Jordy, het kostbaarste wat jij mij gaf, je Bijbel, is niet te vergelijken met wat God overhad voor ons zondige mensen. Vandaag liet God door jou heen zien hoe liefdevol Hij is. Hij wilde mij nog laten zien wat kerst betekent.” Tranen van blijdschap lopen over de wangen van Udo. Met een bibberende stem zegt hij: “Zullen we nog één lied zingen? Dat lied van de engelen?” Even later klinkt de muziek opnieuw door kamer en vanuit zes monden klinkt het: hoor de eng’len zingen d’eer. Van de nieuwgeboren Heer’! Vreed’ op aarde, ’t is vervuld. God verzoent der mensen schuld. Als alle coupletten gezongen zijn kijkt vader naar Udo en zegt: “Wat kunt u mooi zingen. Vannacht mag u hier blijven slapen, we hebben nog een kamer over. Dan kunnen we morgen samen kerstfeest vieren.”