De verloren zoon

De verloren zoon

‘Pa?’ ‘Ja, mijn zoon?’ Ah nee, dat moet hij niet zo lief zeggen. Straks blijf ik nog hier! Nee ik ga! Ik heb het al besloten, dus zou het een beetje zwak zijn als ik nu zou blijven. Ik zucht. ‘Pa, mag ik mijn erfdeel alvast?’ Pa kijkt me aan. Hij zegt niets. In zijn ogen zie ik… Ja, wat zie ik eigenlijk? Alsof hij lijkt te weten wat ik van plan ben. Maar dat kan helemaal niet, want ik heb tegen niemand gezegd dat ik wegga. Dan zie ik pa tot mijn grote verbazing knikken. Hij knikt! Ik krijg het! Ik had me al helemaal voorbereid op vragen en weigeringen. Maar hij knikt! Eindelijk, ik kan weg!

De volgende dagen ben ik druk in de weer om van alles en nog wat te regelen. Ik moet mijn baantje opzeggen, mijn spullen inpakken, en nog veel meer. Eindelijk kan ik weg! Ik woon hier echt wel mooi hoor, in een groot huis met een zwembad in de enorme achtertuin, en m’n pa en broer zijn heus wel best, maar het is hier gewoon saai! Ik heb het hier ondertussen wel gezien. En dan die opvattingen die ze hier hebben! Je mag dit niet en dat moet. En dat God bestaat, dat gelooft toch niemand meer. Dat is echt zo ouderwets als wat! Ik wil gewoon doen waar ik zin in heb! Zondags uitslapen kan ik hier wel vergeten. En als ik dan ook nog eens naar de disco zou willen, zou mijn pa van schrik een hartverlamming krijgen. Als ik weg ben kan ik alles doen wat ik niet laten kan. Gelukkig heb ik al woonruimte gevonden, daar in de grote stad. Niet heel groot, maar toch wel beter dan de meeste anderen van mijn leeftijd hebben.

Na een week heb ik alles geregeld. Die maandag gaat mijn wekker al om zeven uur. Tenminste, voor mij is dat best vroeg, want ik slaap meestal een gat in de dag. Al gapend stap ik mijn bed uit. Snel kleed ik me aan. Ik haal nog vlug een hand door mijn haar en loop naar beneden. Pa heeft tot m’n verbazing al een ontbijtje voor me klaar gezet. Eigenlijk had ik dat wel kunnen verwachten, maar daar dacht ik niet over na. Ik ga zitten en schrok (als een… vergelijking?) de boterhammen naar binnen, pel het eitje af en spoel alles weg met een glas sinaasappelsap. Ik wil al opstaan, maar pa pakt de bijbel. Ik zucht. Het liefst zou ik nu gewoon weg willen lopen. Maar dat durf ik toch niet, dus plof ik maar weer op de stoel. Ongeduldig wacht ik tot pa klaar is. Hij spreekt ook nog een gebed uit, wat van mij helemaal niet hoeft, maar dat kan ik moeilijk zeggen. En ook al zou ik dat zeggen, hij bidt toch wel. Als hij klaar is, ren ik naar boven. Ik graai nog wat spullen mee, die nog in m’n auto moeten en neem de trap met twee treden tegelijk naar beneden. Haastig neem ik afscheid van pa. Ik omhels hem. ‘Het ga je goed, mijn kind’. Ik weet niet goed wat ik zeggen moet, dus ik mompel maar wat terug. Het regent dat het giet als ik naar buiten stap. Ik ren naar mijn auto, een trots pronkstuk van mij, en probeer de spullen in de al bomvolle wagen te krijgen. Warempel, na wat proppen en duwen past alles erin. Ik stap in en start de auto. Ik rijd het erf af en draai de weg op. Ik kijk nog een laatste keer naar mijn ouderlijk huis. Daar staat pa in de stromende regen. Maar het zijn niet alleen regendruppels die ik op zijn gezicht zie. Hij huilt.

Rond elf uur kom ik in de stad. En nu? Waar is dat adres van mijn nieuwe onderkomen ook al weer? O wacht, dat heb ik op een briefje in het dashboardkastje liggen. Ik grabbel het eruit en stel het adres in op mijn navigatie. Oké, dat is geregeld. Ik kijk naar de tomtom. Oei, dat is toch nog wel een eindje rijden. Ik weet dat de stad groot is, maar dat hij zó groot is…! Ik rijd al zoekend naar de plaats van bestemming. Zelfs met tomtom is dat lastig. Maar gelukkig kom ik heelhuids aan. Ik stap uit, maar in kan mijn woning nog niet in. Ik heb de kamer wel gehuurd, maar een sleutel heb ik nog niet. We hadden afgesproken dat ik die zou komen ophalen als ik hier aankwam. Waar moest ik hem ook al weer ophalen? Ik graaf diep in m’n geheugen en herinner me opeens dat ik dat adres in het zijvakje van mijn autodeur heb liggen. Ik stap weer in en pak het briefje uit het vakje. Ik stel het adres in en zie dat ik dan weer helemaal naar de andere kant van de stad moet rijden. Weer langs al die stoplichten waar je tijden voor moet wachten. En natuurlijk staan ze net op rood als ik ervoor sta. Ik zucht geërgerd. Het zit me ook niet mee vandaag. Dan kom ik op de plek waar de man woont bij wie ik de sleutel kan afhalen. Ik bel aan. Een oude man doet open. Hij heeft een witte baard. En hij lijkt op een kerstman. Ik grinnik. Hij kijkt me wantrouwig aan. Ik steek mijn hand uit. ‘Goedemorgen, ik zou bij u de sleutel van mijn kamer op komen halen’, zeg ik tegen de man. ‘Kun je je legitimeren?’ Ik reik hem mijn ID aan. ‘Alstublieft’. Hij knikt en gaat naar binnen. Ik hoor wat gerammel en dan komt de man terug met een sleutel. ‘Als er wat is, trek je hier maar aan de bel’, bromt hij. Ik knik en neem de sleutel van hem aan. Eindelijk heb ik nu echt een eigen huis! Ik stap in de auto, steek mijn hand op en rijd weg. Ik zie dat het ondertussen al tegen twaalven loopt en besluit een tentje op te zoeken waar ik wat kan eten. Ik ontdek een friettent en ga daar naar binnen. ‘Een patatje speciaal, een kaassoufflé en een cola alsjeblieft!’ zeg ik als ik aan de beurt ben tegen het meisje achter de balie. Ze knikt en schrijft het op. Het is buiten gelukkig warm, dus zoek ik daar een plekje op. Ah, eindelijk even rust! Even later komt het meisje de bestelling brengen. ‘Alsjeblieft!’ ‘Dank je!’ Ze loopt weer weg. Ik eet de maaltijd met smaak op. Even later stap ik weer op. Ik rijd met een rustig gangetje naar m’n nieuwe huis. Gelukkig kom ik deze keer wel normaal langs al die stoplichten! Als ik thuis kom, stap ik uit de auto en steek met een tevreden gevoel de sleutel in het slot. Ik loop naar binnen, doe de deur achter me dicht en kom in de kamer. Ik plof op de bank neer. Ik had al meubels gekocht en die zijn hier gelukkig al gebracht. Ik schop mijn schoenen uit en zet de tv aan. Eerst eens even bijkomen, dat uitpakken komt later wel. Ik blijf een halfuurtje achter de tv hangen, maar besluit dan toch maar uit te gaan pakken. Ik haal alle spullen uit de auto en breng ze naar binnen. Ik kan net zo goed direct alles op zijn plek zetten nu ik toch bezig ben. Ik ben dertig minuten druk in de weer, maar dan staat alles er ook. Tevreden kijk ik naar het resultaat. Ik wil niet veel zeggen, maar ik heb toch wel gevoel voor stijl. Ook al zeg ik het zelf. Zo, alles staat op z’n plek, dan kan nu het feest beginnen!

Een jaar later…

‘Huh?’ Verbaasd staar ik naar mijn mobiel. Ik heb de app van mijn bankrekening opgezocht. Zo weinig geld nog? Heb ik zo hard lopen feesten? Klopt dit wel? Maar het staat er toch echt. Oké, ik heb ook echt alles gedaan wat maar kon. Na een maand in deze stad had ik al een vriendengroepje. En die breidde steeds verder uit. Ik had het geld, dus ik betaalde veel. Maar ik ben erachter gekomen dat het geen echte vrienden waren. Ze waren alleen vrienden omdat ik het geld had. Maar nu ben ik door bijna al mijn geld heen! En de winter staat voor de deur. Zulke ijskoude winters, waarvoor je binnen een kachel nodig hebt, anders bevries je gewoon. Maar zoals het er nu uitziet, heb ik daar nog geen eens genoeg geld voor! Want ik moet ook nog normaal eten. Ik zou een baantje moeten zoeken, maar dat is in deze tijd niet gemakkelijk. Help, wat nu?! Met mijn handen in mijn haar zit ik op de bank. Dit meen je niet. Niet nu! In de zomer was het nog niet zo erg geweest. Dan was het niet zo ijzig koud geweest en had ik alle tijd om en baantje te zoeken. Maar nu… Ik heb nog maar een paar maanden! Ik ga gelijk naar advertenties voor een baantje zoeken. Het boeit me niet wat. Als ik maar een baantje vind!

Eindelijk, na lang zoeken vind ik een baantje. De winter is al ingevallen, vroeg dit jaar. Buiten vriest het dat het kraakt. Maar ik heb een baantje! Als je het zo mag noemen. Het vieste baantje dat ik ooit gedaan heb. Ik moet voor zulke vieze, stinkende varkens zorgen. Hun hokken uitmesten en hen eten geven. Veel verdien ik er niet. Het enige voordeel is dat het warm is in die stal. Maar goed, ik neem dit baantje, anders heb ik straks helemaal niets meer!

‘Auw!’ Ik kreun van de honger. Wat doet mijn buik pijn, zeg! Vanmorgen lag er nog maar één sneetje brood in de kast.  En het is de koudste winter van de eeuw! En ik ben bijna door al mijn geld heen. Twee rampen die samen tot deze enorme honger leiden. Ik pak de emmer met voer die ik even neergezet had. Ik strompel naar de stal. Een warme lucht heet me welkom. Ik ril. Volgens mij ben ik ziek. Maar ik moet werken! Anders krijg ik geen geld, en geen geld betekent geen eten, en geen eten betekent uiteindelijk de dood! En ik wil nog niet dood! Ik ben nog zo jong! Ik schud die gedachtes van me af. Ik leeg de emmer bij de varkens. Kijk die beesten eens vreten. Zij krijgen genoeg te eten. En ik moet hier een beetje zitten verhongeren. Het liefst zou ik die emmer zelf helemaal leegeten. Dat voer is misschien wel smerig, maar dan heb ik mijn maag in ieder geval gevuld. Maar het kan niet. Overal hangen camera’s hier. Als ik van dat voer eet, ben ik gelijk ontslagen. En dan krijg ik geen geld meer! Ik zucht. Zelfs de mensen die bij pa werken krijgen nog meer te eten dan ik. Pa! Met een schok ga ik overeind zitten. Dit is de eerst keer dat ik weer aan vader denk. Ik zie weer dat gezicht van pa toen ik weg reed. Pa, die nu vast al aan het voorbereiden is voor kerst, samen met m’n broer. Ik mocht mijn broer nooit zo. Die was zo braaf! Maar nu ben ik jaloers op hem. Hij zit nu samen met vader in een warme, knusse huiskamer. En ik zit hier helemaal alleen in die vieze varkensstal! Zonder mensen en zonder God! Ik voel me verlaten. Dan bid ik een schietgebedje. God, help me! Ik schrik er zelf van. Maar er komt een vreemd soort rust in me. Het is lang geleden dat ik gebeden heb. Heel lang geleden. Jaren geleden. Maar de laatste tijd heb ik nagedacht. Nu kan ik wel bidden. Ik heb toch niets beters te doen. Ik heb een week geleden ook mijn spullen uitgezocht. Alles wat niet noodzakelijk was, heb ik aan de kant gedaan en proberen te verkopen. Toen kwam ik toevallig een tekst tegen. Hoe die daar terecht komt? Ik zou het werkelijk niet weten. Maar die tekst heeft me aan het denken gezet. En eerlijk gezegd geloof ik ook wel dat er ‘iets’ bestaat. Maar of dat ‘iets’ God is? Dat weet ik niet. Maar eigenlijk, heel eigenlijk denk ik het wel. Ik weet niet waarom. Ik denk het gewoon. Ik zucht weer. Dan schiet ik voor de tweede keer overeind. Wat als ik nu gewoon mijn baan op zeg, a la minute. Als ik terug ga, zo goed en zo kwaad als het gaat, al mijn belangrijkste spullen in de auto doe en naar huis ga. Naar mijn ouderlijk huis. Naar pa! Een heftig verlangen komt in mij op. Maar direct komt de twijfel weer. Zou hij me nog wel terug willen hebben? Ik heb geen enkel schoon kledingstuk meer. Ik stink als een varken. En ik heb me ook niet echt als een nette zoon gedragen. Maar ik wil terug. Ik ga in ieder geval zeggen dat ik verkeerd ben geweest. Tegen pa, maar ook tegen God. En dat hij me best in de bediening mag stoppen. Als ik maar terug mag! Ik sta direct op, loop de stal uit, de ijzige kou in. Rillend doe ik de staldeur achter me dicht. Ik loop naar het huis van mijn baas en klop op de deur. De deur gaat open en daar staat hij in de deur. ‘Mot je?’ bromt hij. Ik slik. ‘Ik wil mijn ontslag indienen’, zeg ik dapperder dan ik me voel. ‘Je… wat? Je ontslag? Heb je soms een beter baantje gevonden?’ lacht hij gemeen. ‘Nee, ik ga naar huis. De stad uit’. ‘De stad uit? Nou ja, je moet het zelf weten, maar je moet niet denken dat je hier dan terug mag komen. En je geld krijg je ook niet. Zo hard heb je nou ook weer niet gewerkt. Sukkel!’ Hij klapt de deur dicht. Verbluft kijk ik naar de deur. Sukkel? Wie is hier nou een sukkel! Hij! Het liefst zou ik zijn deur intrappen. Ik draai me om en loop het erf af. Ik probeer te rennen, maar dat lukt gewoon niet. Er ligt te veel sneeuw en straks val ik nog flauw van de inspanning! Als ik thuis kom, pak ik snel alle spullen in de auto, gelukkig zit daar nog wel benzine in. Daar ga ik, op weg naar huis!

Na een paar uur rijden kom ik in bekende omgeving. Ik rijd ons dorp binnen en al snel zie ik mijn ouderlijk huis liggen. Ik weet niet waarom, maar de tranen schieten in mijn ogen. Ik wil echt niet zielig zijn ofzo, maar het gebeurt gewoon. Het huis ziet er nog precies hetzelfde uit als toen ik weg ging. Ik rijd het erf op en als ik uitstap vliegt de voordeur open. ‘Mijn jongen! Je bent terug!’ Pa komt naar me toe rennen en omhelst me. Snikkend val ik in zijn armen. ‘Pa, ik ben helemaal fout geweest!’ ‘Ach jongen, je bent terug, dat is het belangrijkste’. Pa houdt me nog steeds in zijn armen. ‘Ga eerst maar douchen en trek schone kleren aan’. Beschaamd antwoord ik: ‘Ik heb geen schone kleren meer. Alles is vies.’ ‘Dan pak je maar kleren van je broer’. Als ik even later fris en schoon weer beneden kom, heeft pa de tafel al gedekt. Mijn maag knort als ik al dat eten zie. Ik weet niet of het van opluchting is, maar we schieten alle twee in de lach. En ik heb nog nooit zo lekker gegeten als die avond!

Het is kerstfeest. We zitten met z’n drieën in de woonkamer, dicht bij de openhaard. Ik heb alles verteld. Het voelde enorm opluchtend om dat te doen. Pa heeft net de kerstgeschiedenis gelezen. ‘Het is kerstfeest’, zegt hij. ‘Dan denken we eraan dat Jezus op aarde is gekomen. Voor verloren zondaren. Jij was verloren, maar nu ben je gevonden! Het is een wonder!’ Ik knik een beetje verlegen. Ik ben dankbaar. Dit jaar vier ik samen met mijn broer en pa kerst, en niet alleen!