De valsemunters

De valsemunters

‘Mam, mam. Mag ik nog?’ Jeroen kijkt zijn moeder met smekende ogen aan. ‘Ik ook,’ zegt zijn zusje Lisa. Niels kijkt naar z’n moeder die moedeloos in haar stoel zit. Hij weet dat er bijna geen geld meer is. Ze moeten zuinig doen met alles. ‘Nee dat kan niet, lieverds. Dit moeten we bewaren voor een andere keer,’ zegt ze tegen zijn broertje en zusje. ‘Kom ik breng jullie naar bed.’ Ze lopen de trap op. Niels wrijft over zijn armen. Het is koud binnen. Het hout is ook al op. Hij kijkt naar buiten. Daar sneeuwt het nog steeds. Hoe lang kunnen ze het nog volhouden? Ze zijn met z’n zessen. Eerst komt Lisa van vier, Jeroen van zes, David van tien, dan komt hij, en dan heb je ook nog zijn zus Suzanne van vijftien. Zij is al een hele poos ziek. De dokter komt wel elke week met medicijnen, maar het gaat maar niet over. Ze moet eigenlijk naar het ziekenhuis voor verdere onderzoeken, maar daar is geen geld voor. Zijn moeder zegt dat het allemaal wel goed komt. En ze niet moeten vergeten dat er één is die voor hen zorgt. Niels staat op. Hij loopt naar boven. Op de gang bij Suzannes kamer kijkt hij even om het hoekje. Daar staat zijn moeder bij het bed ‘Ik ga ook slapen.’ Zegt hij. ‘Welterusten, Niels.’ ‘Dag mam.’ Hij loopt naar z’n eigen kamer die hij moet delen met zijn twee broertjes. Voorzichtig stapt hij over de matrassen om zijn broertjes niet wakker te maken.  Bij zijn eigen matras kleedt hij zich uit. Hij hoort zijn maag knorren. Het zal nog wel even voordat hij in slaap valt, denkt hij. Maar als hij op z’n matras ligt, valt hij al snel in slaap.

Het is de volgende ochtend. Niels slaapt nog. Het licht schijnt tussen de gordijnen door op zijn gezicht. Langzaam wordt hij waker. Hij kleedt zich om en gaat naar beneden. Als hij beneden komt zit zijn moeder aan de keukentafel. Voor haar ligt een brief. Ruben ziet dat ze gehuild heeft. Hij pakt de brief. Hij schrikt. In de brief staat dat ze binnen twee weken hun huis uit moeten zijn. ‘maar dat kan toch niet?’ vraagt Niels, ‘en dan is het bijna kerst!’ ‘Ja het is waar binnen twee weken moeten we hier weg zijn, zegt zijn moeder, ik ga nog even naar boven. Kun jij je broertjes en zusje helpen?’ Niels knikt. Dan komen de andere kinderen ook naar beneden.

Als ze naar school zijn, pakt Niels zijn jas en loopt naar buiten. Daar staat Max al op hem te wachten. ‘hé, kijk.’ Max houdt een krant vast. ‘Hier staat dat er goud op het eiland is gevonden.’ ‘Echt? Maar wat hebben wij daaraan?’ vraagt Max. ‘Snap je dat nou echt niet? Als wij nu ook goud vinden.. Stel je eens voor wat je dan allemaal kan kopen!’ Max kijkt dromerig voor zich uit. Niels ogen beginnen te glimmen. Als zij goud vinden, dan kunnen ze de huur gewoon betalen en dan hoeven ze hun huis niet uit. ‘Dus doe je mee?’ ‘Ja is goed. Maar hoe komen we daar?’ ‘Kom maar mee,’ antwoord Max geheimzinnig. Samen lopen ze naar het eind van de boomgaard die eindigt bij een smal riviertje. ‘zie je dat huis daar?’ Max wijst naar een groot huis rechts van hun. ‘voor het huis ligt een klein motorbootje. Zie je dat?’ ‘Ja.’ ‘Dat bootje gaan wij even lenen.’ ‘Maar….. dat is stelen.’ Roept Niels uit. ‘Natuurlijk niet we lenen het bootje alleen maar. Of durf je soms niet?’ vraagt Max uitdagend. ‘Ik durf echt wel.’ ‘Nou kom dan!’ Max loopt al vooruit langs de rivier naar het grote huis. Als ze bij de heg zijn, die de scheiding aangeeft tussen het huis en de boomgaard, kijken ze even om zich heen en rennen dan gebukt over het grasveld naar het motorbootje. Voorzichtig stappen ze in het bootje. Het wiebelt even. Niels kijkt nog even om hen heen en gaat dan op het bankje in de boot zitten. Max start de motor en dan…ze varen! Hij geeft Niels een high-five. Het is hun gelukt! Langzaam varen ze over de rivier. Niels ontspant zich wat. Ze missen het bootje toch niet.  Ze zijn zo weer terug. Even later komen ze op de zee uit. Ze varen richting het eiland. Bezorgt kijkt Niels om zich heen. Er staan veel golven. Als dat maar goed gaat. Als ze wat verder op zee zijn, gaat het bootje wel heel erg op en neer. ‘Dit gaat fout.’ Roept Max boven de wind uit. Ze gaan steeds verder weg van het eilandje. Steeds verder de zee op. Golven gaan steeds harder te keer. En het bootje gaat ook steeds meer op en neer. Opeens slaat het bootje om. Niels wil zich nog aan het bootje vastgrijpen maar het lukt niet. Hij valt in het water. Hij voelt het ijskoude water langs zich heen stromen. Hij raakt in paniek. Waar is Max? Waar is het land? Hij ziet alleen maar water, water en nog eens water. Hij roept: ’Max! Max!’  Hij slaat met z’n armen. Hij gaat kopje onder. Er komt water in zijn mond. Dan wordt het donker voor zijn ogen. En weet hij niets meer.

Niels slaat zijn ogen open. Waar is hij? En waar is Max? Hij kijkt om zich heen. Hij ligt op het strand. Achter hem ziet hij allemaal bossen en voor hem ligt de zee. Voorzichtig staat hij op. Zijn benen zijn nog wat wankel. Hij loopt een stukje. Dan opeens…wat was dat? Hij kijkt om zich heen. Hij hoorde iets kraken. ‘Hoi.’ Klinkt er opeens een stem. Niels draait zich met een ruk om. Achter hem staat Max. ‘Max.’ roept Niels blij. ‘Ik heb alvast het eiland verkent.’ grijnst Max. ‘En is dit het goede eiland?’ vraagt Niels gespannen. ‘Nee, het is een ander eiland. En ik zie ook geen huizen of andere mensen.’ ‘Wat moeten we dan doen?’ ‘We moeten proberen van dit eiland af te komen,’ antwoordt Max nuchter. ‘Ja dat snap ik ook wel, maar hoe? En als ik jou moet geloven is dit een onbewoond eiland. Dus vertel maar hoe we hier weg moeten komen.’ zegt Niels kribbig. ‘Rustig. Als we nu eens een vlot bouwen. Dan kunnen we proberen om met dat vlot weg te komen, voordat het donker wordt. Heb je iets van touw ofzo? Dan kunnen we dat gebruiken om de balken aan elkaar vast te maken.’ Niels begint zijn jaszakken te doorzoeken. ‘Hierzo.’ Niels haalt een bolletje touw uit zijn jaszak. ‘Het is alleen wel nat.’ ‘Dat geeft niet. We proberen het gewoon. Laten we hout gaan zoeken.’ zegt Max. ‘Oké.’ Samen zoeken ze naar hout.

Na een uurtje ligt er al heel wat hout op het strand. ‘Zullen we alles aan elkaar vast knopen met het touw?’ vraagt Niels. ‘Ja is goed. Waar is het touw?’ ‘Hierzo.’ Na een poosje hebben ze alles aan elkaar vastgeknoopt. Ze leggen het vlot voorzichtig in het water. ‘yes! Het blijft drijven!’ roept Max. ‘wat is dat?’ vraagt Niels. ‘wat? Ik hoor niks.’ ‘Een motorbootje! Kom rennen! Snel, voordat ze ons zien.’ Samen rennen ze het strand over, naar de bossen. Ze slepen het vlot achter zich aan. Achter de bossen blijven ze gebukt zitten. ‘Waarom renden we eigenlijk weg?’ fluistert Max. ‘Misschien kunnen ze ons wel helpen.’ ‘Ik vertrouw het niet. waarom zouden ze hier komen? Dit is een onbewoond eiland. En er is niet ééns een aanlegsteiger.’ ‘Ja misschien heb je wel gelijk,’ geeft Max toe. Ze zien het bootje om de bocht tevoorschijn komen. Er zitten twee mannen in. Ze varen naar het strand toe. Ze stappen uit het bootje en slepen het bootje op het strand. Het bootje wordt achter een paar rotsen en struiken verstopt. ‘Kom we volgen ze.’ Fluistert Max. Ze sluipen achter de twee mannen aan. De mannen lopen snel over een pad.  Je kunt het bijna geen pad noemen. Overal groeien er planten over het pad. Dan ineens stoppen de mannen. Niels botst tegen Max op. ‘wat is er?’ vraagt hij. ‘Ze stoppen voor een grot ofzo. Alleen zie ik geen ingang.’ antwoordt Max. één van de mannen gaat met zijn hand over de stenen wand van de grot. Dan ineens komt er een opening in de wand. De twee mannen gaan er door naar binnen. ‘Kom, snel er achteraan.’ Zegt Max. Snel rennen ze naar de wand. Maar als ze bij de grot komen is de wand al dicht. ‘Hoe deed hij dat?’ vraagt Niels. Hij gaat met z’n handen langs de wand. ‘Hier. Ik voel iets. Hier zit iets van een knop ofzo.’ Zegt hij opgewonden. ‘Druk er dan op.’ Niels drukt op de knop. Eerst gebeurt er nog niets maar dan schuift de wand langzaam open. Ze gaan door de wand naar binnen. Ze komen in een donkere grot terecht. Je ziet geen hand voor ogen. Voorzichtig lopen ze verder. Ze voelen met hun handen langs de wand om te zorgen dat ze niet vallen. Ze komen bij een bocht. ‘Kijk daar, wijst Max, om die bocht!’ Nu ziet Niels het ook. Er hangen allemaal fakkels langs de muren. Ze pakken allebei een fakkel. Nu zien ze gelukkig weer wat. Ze lopen verder, de lange gang in. Na een poosje komen ze bij een splitsing. Ze kijken elkaar aan. ‘Wat nu?’ vraagt Niels. ‘Ik denk dat we de rechtse gang moeten nemen, want zo te zien heeft er nog pas iemand gelopen.’ Max wijst naar de voetsporen in het stof. ‘O ja. Laten we dat dan maar doen.’ Ze lopen de rechtse gang in.

Na een poosje kunnen ze niet meer verder. Ze staan stil voor een houten deur. De deur staat een klein stukje open. Ze horen allerlei lawaai. Max doet de deur verder open. Dan staat hij stil. ‘Wat is er?’ vraagt Niels. ‘kijk. Er staan allemaal machines.’ Max doet een stap opzij, zodat Niels het ook kan zien. ‘Wat zijn het voor machines?’ vraagt Niels. Max loopt naar een machine toe. Hij schrikt. ‘Met deze machines kun je vals geld maken. We moeten de politie waarschuwen.’ ‘hé wat moet dat daar?’ klinkt er opeens een harde boze stem. ‘Ó nee! Rennen!’ roept Max. Ze rennen allebei een andere kant op. Niels moet hard rennen om de man voor te blijven. Hij rent zo hard hij kan door de houten deur, de gangen door. Als hij bij de wand komt blijft hij staan. Wat moet hij nu doen? De wand is dicht. En terug kan hij ook niet. Dan ziet hij aan de zijkant in de wand een hendel. Hij trekt eraan. Gelukkig, de wand gaat open. Hij rent zo hard als hij kan het eiland over, naar het motorbootje van de twee mannen. Hij sleept het zo snel mogelijk naar het water. Gelukkig heeft hij best wel een grote voorsprong anders zou het nooit lukken. Als het bootje eindelijk in het water licht, gaat hij er voorzichtig in zitten. Hij start de motor en vaart weg.

Ondertussen rent Max nog steeds door de grot waar de machines staan. Ze mogen hem niet te pakken krijgen. Wat ziet hij daar? Daar is nog een deur. Snel trekt hij de deur open. Hij komt weer in een gang. Hier is hij nog niet eerder geweest. Hij rent zo hard hij kan. Bij een splitsing gaat hij op goed geluk de linkse gang in. Dan opeens kan hij niet meer verder. Hij kijkt om zich heen. gelukkig daar ziet hij een hendel. Hij trekt er aan en er gaat een deur open. Hij knippert even met z’n ogen tegen het felle licht. Dan kijkt hij om zich heen. Hij ziet niets bekends. Hij rent dwars over het eiland, door alle planten heen. Dan gaat hij richting het strand. Daar ziet hij een groepje rotsen bij elkaar staan. Hier moest het motorbootje liggen. Hé, hoe kan dat nou? Het bootje ligt er niet meer! Hij gaat tussen de rotsen zitten. Hij moet even logisch nadenken. Er zijn twee mogelijkheden. De eerste is dat de man die Niels achterna zat met het bootje weg is. Of mogelijkheid nummer twee dat Niels met het bootje weg is om hulp te gaan halen. Hij hoopt het laatste. Hij kan nu alleen nog maar afwachten.

Niels moet moeite doen om het bootje de goede kant op te sturen. Er zijn nu gelukkig wel minder golven dan op de heenweg. Langzaam komt de kust dichterbij. Na een poosje komt hij bij een aanlegsteiger. Hij legt snel de boot vast. Dan rent hij over straat naar het dichtstbijzijnde huis. Daar belt hij aan. Een wat oudere mevrouw doet open. ‘Mevrouw mag ik even bellen? Alstublieft? Het is heel dringend!’ smeekt Niels. ‘Uhm ja is goed. Kom maar even naar binnen.’ Zegt de oudere vrouw aarzelend. Niels gaat snel naar binnen, de kamer in. Daar ziet hij een telefoon staan. Hij pakt de telefoon en belt de politie.

Dan gaat alles heel snel. de twee valsemunters worden gearresteerd. Niels en Max worden opgehaald door een paar agenten. En worden naar huis gebracht. Even later zitten de twee families bij elkaar. De hoofdcommissaris is er ook. ‘deze twee mannen zijn bekende criminelen. We zochten ze al een tijdje. En jullie hebben er voor gezorgd dat wij ze op konden pakken. Daarvoor krijgen jullie een beloning. En die beloning zit in deze envelop.’ De commissaris houd twee enveloppen vast. Hij geeft ze aan de twee jongens. Niels maakt de envelop open. Er komt een heleboel geld uit. En er zit ook nog een tegoedbon in voor een diner met kerst in een restaurant voor het hele gezin. Hij glundert. ‘nu hoeven we ons huis niet uit, mam. Nu kunnen we hier gewoon blijven wonen. Het geld is voor u.’ hij geeft het geld aan zijn moeder. Zijn moeder krijgt tranen in haar ogen. ‘Dank u, Heere.’ fluistert ze.

Het is een paar weken later. Het is eerst kerstdag. Vandaag denken ze eraan dat de Heere Jezus is geboren. Niels is al vroeg wakker. Hij denkt terug aan wat er is gebeurd. Zijn moeder had gelijk de Heere zorgt voor hen. Straks gaan ze met beide families naar de kerk en daarna gaan ze samen bij Max thuis nog wat drinken. En morgen gaan ze met z’n allen uit eten van de tegoedbon die ze gekregen hebben. Zo belooft het toch nog een goede kerst te worden.