De jonge Eskimo

De jonge Eskimo

Hijgend kijkt jonge Eskimo achterom. Volgen ze hem niet meer? Kon hij het helpen dat hij z’n verschrikkelijke honger had? Nee. Dus stal hij een klein beetje brood en nu zitten die twee mannen achter hem aan. Zo kwaad worden om z’n beetje brood Het is nu bijna donker. Gelukkig heeft hij een tas met brood meegenomen. Hij opent de tas en pakt een klein stukje van het brood dat hij gestolen heeft. Terwijl hij het brood opeet graaft hij in de sneeuw een kuil. Daar kan hij ’s nachts in liggen. Voordat hij weg rende heeft hij ook nog een lekker berenval kunnen grijpen. Hij drinkt nog wat water uit de kleine beker die hij heeft meegenomen. Daarna rolt hij het berenvel over zich heen en gaat liggen in de kuil.

Bam! Gelijk schrikt de Eskimo op. ‘Wat was dat?’ Hij kijkt om zich heen. Ergens in het noorden staat een sneeuwauto. ‘Zoeken ze hem nog steeds?’ verbaast kijkt de Eskimo om zich heen. De man bij de sneeuwauto rommelt wat in de motorkap. Blijkbaar is er iets met de motor. Een andere man staat zich naast de auto met wat spieroefeningen op te warmen.

Een ding begrijpt de Eskimo heel goed: Hij moet hier weg, en snel ook. Hij staat op uit de kuil, pakt zijn tas en stopt zijn berenvel erin. Gebogen loop hij weg naar het zuiden, weg van de auto. Na een paar uur lopen stopt de Eskimo. Hij stopt en pakt zijn altijd trouwe speer nog wat steviger vast. Zijn ogen speuren de omgeving af. Ziet hij ergens een konijn een sneeuwhaas of een poolvos? Hij blijft een poos zo staan. Opeens beweegt er wat rechts van hem. De Eskimo draait zicht voorzichtig naar rechts. Ja, daar beweegt wat. Als hij wat beter kijkt ziet hij dat het een klein konijn is. Hij pakt zijn speer nog vaster in zijn hand en sluipt langzaam vooruit. Het konijn heeft hem nog niet door maar opeens draait het zijn kopje naar rechts. Hij begrijpt dat er gevaar is want hij hupt snel weg.

‘Jammer,’ denkt de jonge Eskimo, ‘volgende keer beter. Hij loopt weer langzaam door. Nog steeds speuren zijn scherpe ogen de omgeving af. Na verloopt van tijd begint hij weer harder te lopen. Zo loopt hij een uur door totdat hij opeens wordt opgeschrikt door het gebrom van een sneeuwauto.

‘Oh nee,’ denkt de Eskimo, ‘ze zoeken mij nog steeds. Recht voor hem staat een rotsblok. De Eskimo rent er naar toe, daarachter is hij veilig. Hij kijkt voorzichtig over het rotsblok. Nog niks te zien? Het geluid van de auto zwakt af maar komt dan weer dichterbij. Het geluid wordt nu steeds sterker! De jonge Eskimo kijkt nog een keer voorzichtig over het rotsblok. ‘Oh nee,’ denkt hij want hij ziet de auto in de verte deze richting oprijden. Nu wordt het geluid nog sterker en de auto stopt een paar meter bij het rotsblok vandaan! Twee mannen stappen uit de auto. Ze hebben allebei dikke kleren aan. ‘Wat zou dat zijn?’ vraagt hij zich af. Eén man stapt recht op het rotsblok af en gaat er op zitten. De jong Eskimo durft bijna niet te ademen. ‘Zo, even lekker uit de auto in de frisse buitenlucht.’ hoort de Eskimo de mannen zeggen. ‘Ja, koud kan je het wel noemen.’ bibbert de ander. ‘Kom kom, we gaan zo weer door.’ ‘Ja maar laten we dan niet zo ver zoeken, ik geloof echt niet dat hij hier als is. Nou, kom je nog?’ ‘Ja ja, ik kom eraan.’ De man staat op van het rotsblok en sloft weer terug naar de auto. De jonge Eskimo hoort twee autodeuren dichtslaan en de motor starten. Dan trekt de auto hard op en scheurt weg.

‘Pfieuw.’ zucht de jong Eskimo. Hé, opeens voelt hij dat hij heel de tijd op iets hards heeft gelegen. Hij staat op en kijkt naar de plek waar hij heeft gelegen. Daar ligt een zwart boekje. De jonge Eskimo bukt zich en pakt het boekje op. Hij gaat met zijn rug tegen het rotsblok zitten en slaat het boekje open. dan leest hij: Daarom zal de Heere Zelf jullie een teken geven; ziet, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren, en Zijn naam IMANUËL heten.

De jonge Eskimo kijkt verbaast in het boek. ‘Wat betekent dit?’ Weer slaat de jonge Eskimo het boek ergens open. nu ziet hij woorden met noten ervoor, een vriend van hem heeft hem die noten wel eens laten zien. Voor de derde keer bladert de Eskimo door het boek. Nu komt hij bij Mattheüs 5:4 en daar leest hij: Gelukkig zijn de treurenden want zij zullen getroost worden. Op de een of andere manier vind de jonge Eskimo dit rustgevend. Hij bladert iets verder en nu leest hij Mattheüs 6:9-14, het onze vader. Nadat de Eskimo dit gelezen weet hij niet waarom maar hij zegt het gebed na. Iets binnen in hem zegt dat dit de waarheid is. De Eskimo voelt zich veel gelukkiger dan net. Met een blij gevoel stopt hij het zwarte boekje met BIJBEL erop in zijn tas, pakt zijn tas op en loop weer verder de onbekende toekomst tegemoet.

De speer flitst uit zijn handen en met een jank zakt de poolvos in elkaar. De jonge Eskimo rent naar de poolvos toe en kijkt. Dood. Dat is een lekker hapje. Hij trekt de speer uit het lijf van de poolvos. Dan begint hij weer met het graven van een kuil. Na een half uurtje is hij daar klaar mee. De zon staat nu laag aan de hemel. Hij trekt hij berenvel over zich hen en pakt de tas. Hij pakt daar een stuk brood uit en drinkt wat water. Dan rolt hij zich lekker in zijn berenvel en gaat in de kuil liggen. Al snel valt hij in slaap van de vermoeiende dag.

Als de jong Eskimo de volgende morgen wakker wordt staat de zon al hoog. Hij duwt het berenvel van zich af en stapt uit de kuil. Uit zijn tas pakt hij een stuk brood en stopt dat in zijn mond. Al kauwend legt hij de vos op zijn schouder en pakt hij zijn geweer in zijn linkerhand. Dan begint hij met lopen, aan de zon te zien naar het noorden. Hij heeft het gevoel dat hij niet meer alleen is. Hij heeft het gevoel dat er Iemand bij hem is, niet iemand die hem bespiedt maar Iemand die hem gezelschap geeft. Hij stapt flink door. Als hij ongeveer een uur onderweg is ziet hij voor zich grote schimmen verschijnen.

‘Wat is dat?’ vraagt de Eskimo zich af. Als hij iets dichterbij loop laat hij een juichkreet horen. Voor hem, in de vroege ochtendsneeuw zit hij een bos. Nu kan hij ’s avonds met droog hout zijn poolvos misschien braden. De jonge Eskimo rent naar het bos toe. Hij loopt een stukje het bos in. Rechts ziet hij opeens een groot gat in een berg. Een grot! Daar kan hij makkelijk vuur maken. Hij loopt naar de grot toe. Hij legt zijn poolvos vlak naast de ingang. Dan loopt hij weer terug, het bos in. Hij is op zoek naar goede droge takken. Daar ziet de Eskimo een boom die redelijk droog lijkt. Hij loopt er naar toe. Ja, de onderste takken van de boom zijn lekker droog. Hij pakt een scherp mes uit zijn tas. Hij begint ermee in de tak te snijden. Na een paar minuten valt de tak met een plof op de grond. De Eskimo begint aan de volgende tak. Deze is wat taaier. Het duurt tien minuten voordat de tak op de grond valt. De Eskimo pakt de twee takken op en loopt terug naar de grot. Hij legt de takken naast de vos en dan loopt hij weer naar de boom. Weer begint hij te zagen met zijn mes. Opeens valt de tak onverwachts naar beneden. Met een plof belandt hij net voor de Eskimo op de grondt. Hij brengt de takken naar de grot en legt de tak naast de andere takken neer. Hij snijdt de takken in een paar grote en kleine stukken hout. Dan probeert hij met twee takjes vuur te maken. Moeizaam lukt het hem om vuur te maken. In zijn tas heeft hij sigaretten zitten. Die heeft hij ooit een keer van een koopman die in het Eskimodorp kwam gestolen. Als het vuur brandt graait hij in zijn tas. Hé daar voelt hij het zwarte boekje. Hij haalt het eruit en slaat het open waar hij er een briefje tussen had gestopt. Het briefje zit bij het Onze Vader. De jonge Eskimo legt het boek opzij en pakt de vos. Met zij scherpe mes begint hij de poolvos te villen. Uiteindelijk heeft hij een mooi warm vossenvel. De stukken vlees van de  poolvos houd hij met een van de takken boven het vuur. Als het vlees goed gaar is legt hij het naast het vuur. Dan pakt hij zijn beker water en loopt naar buiten. Buiten vult hij de beker met sneeuw. Hij loopt weer terug de grot in en pakt de tak waarmee hij de poolvos ook gebraden heeft. Hij graait in zijn tas. Opeens voelt hij wat hij zocht: een stuk touw. Met het touw bindt hij de beker aan de tak vast. Dan houd hij de beker  met zijn rechterhand boven het vuur. Met zijn linkerhand pakt hij zijn speer die bij hem in de buurt ligt op en begint met de punt ervan over de stenen grondt te schrapen. Na een tijdje legt hij de beker met de stok op de grond en voelt hij aan de punt van de speer of die sterk genoeg is. Daarna voelt hij aan de beker en constateert dat die ook warm genoeg is. Hij pakt het stuk poolvos op en trekt er een flink stuk van af. Hij stopt het in zijn mond en drinkt er daarna een flinke slok nu warm geworden water achteraan. Dan loopt hij weer naar buiten en pakt nog een flinke hand sneeuw. Hij gooit de sneeuw op het vuur. Dat doe hij vijf keer tot hij zeker weet dat het vuur gedoofd is. Dan pakt hij het zwarte boekje dat nog steeds bij het onze vader ligt en stopt het in zijn tas. De jonge Eskimo voelt dat er Iemand bij hem is. Hij rolt zich lekker in zijn beren en poolvossenvel en valt al snel in slaap.

‘Waar ben ik wakker van geworden?’ denkt de Eskimo de volgende morgen. Het is nog vroeg, de zon begint net op te komen. Hé, daar hoort hij een geluid. De Eskimo spitst zijn oren en luistert. ‘Dat lijken wel voetstappen.’ denkt de Eskimo bij zichzelf. Dan verstijft de Eskimo van schrik want hij hoort een stem zeggen: ‘Misschien zit hij wel in die grot.’ ‘Daar ga ik echt niet in kijken hoor, stel je voor dat er een beer in zit?’ bibbert een ander. ‘Ik haal wel een geweer uit de auto, daar houden we die beer van jouw wel mee op afstand.’ ‘Ja oké maar ik loop wel even mee.’ ‘Bangerik!’ schampert de ander. De Eskimo weet niet hoe snel hij zijn vellen de beker en het stuk vlees in zijn tas moet stoppen. Hij probeert de grot uit te rennen maar dat lukt hem niet want de mannen komen al weer terug! ‘Oké, hopelijk zit dat joch in die grot!’ hoort hij opeens een harde stem zeggen. Hij rent terug de grot, langs het vuur en dan nog verder de grot in. Als hij een paar meter de grot is ingelopen komt hij bij een twee splitsing. Hij kiest voor de linker gang. De gang maakt bijna gelijk een bocht naar rechts. Oh nee, de gang loopt dood. Maar terug kan hij niet want hij hoort de ene man zeggen: ‘Laten we eerst de linker gang doen.’ ‘Oké.’ bromt de ander.

De Eskimo hoort voetstappen dichterbij komen. Paniekerig kijkt hij om zich heen. Kan hij nog op de één of andere manier weg? Opeens ziet hij een uitweg! Boven in de grot is een opening waardoor daglicht naar binnen straalt. Hij zet zijn voet op een uitstekende rots en hij zich naar boven. Net op tijd want vlak daarna hoort hij een stem zeggen: ‘Nee, hier kan hij niet zijn.’ ‘Hé,’ roept de andere stem opeens, ‘daar is ie! Daar bij dat gat.’ De Eskimo die onder tussen al in de koude sneeuw staat probeert nog weg te rennen maar het lukt al niet meer, hij glijdt uit! De man beneden in de grot schoudert zijn geweer en vuurt. BAM! Daverend klinkt het schot door de stille morgen. De Eskimo zakt met een kreet van pijn in elkaar. Dat er in de verte een auto nadert hoort hij al niet meer… Verbaast kijkt de Eskimo om zich heen. ‘Waar ben ik?’ Hij ligt op een bed in een kamer met twee ramen die het uitzicht bieden op een drukke stad. Hij voelt alleen dat zijn been erg pijn doet. Hij probeert overeind te komen maar het lukt hem niet. Hij zakt vermoeid terug in de kussens. Hoe komt hij hier? En het belangrijkste, hoe komt hij hier vandaan?

‘Aah, je bent er weer bij zie ik.’ Er komt een zuster binnen gestapt. ‘Waar ben ik?’ vraagt de Eskimo aan de zuster. In een ziekenhuis. ‘Wat doe ik hier?’ ‘Dat kan ik jou wel vertellen.’ Er komt een forse man binnengestapt. ‘Ik was al een hele tijd op zoek naar jou. Wij kregen een paar dagen geleden bericht uit jouw dorp dat er een Eskimo de wildernis in was gegaan en dat er twee mannen achter hem aanzaten die hem wilden pakken. Toen wij dat hoorden zijn wij ook op zoektocht uit gegaan. Uiteindelijk hebben wij jou gevonden met een kogel in je been. Toen hebben we je gelijk naar dit ziekenhuis gebracht.’ De Eskimo knikt. Als de zuster en dokter weg zijn zakt hij weer terug in zijn kussen. Dan valt hij snel weer in slaap.

Als de Eskimo weer wakker wordt is het alweer bijna morgen. Buiten op straat hoort hij rumoer. ‘Wat is dat?’ vraagt hij aan de zuster die net binnenkomt. ‘Het is 25 december vandaag. Weet je wat dat betekend?’ De Eskimo schudt met zijn hoofd. ‘Dat is de dag waarop de Heere Jezus geboren is.’ De Eskimo schiet overeind: ‘Dat staat ook in het zwarte boekje in mijn tas!’ ‘Had jij nog een tas bij je?’ vraagt de zuster. ‘Ja.’ de Eskimo knikt heftig.

‘Die hebben we niet gevonden, maar op deze dag herdenken we dat de Heere Jezus geboren is. Als eerste verscheen hij een de herders. Die zagen de hemel opengaan en er kwamen honderden engelen aan de hemel. En die zongen: Ere zij God in de hoogste Hemelen en vrede op aarde in de mensen een welbehagen. Ik hoop dat je dat mag geloven, dat Jezus jouw Herder en Zaligmaker is. En die avond, als de jonge Eskimo zijn bijbeltje dat hij van de zuster gekregen heeft openslaat slaat hij het open bij Lukas 2:14. Ere zij God in de hoogste Hemelen, en vrede op aarde in de mensen een welbehagen.