De brief

De brief

Zuchtend trekt de oude Uri het papier en het potlood naar zich toe. Het zal er nu toch van moeten komen. Al vele dagen, eigenlijk al jaren, heeft hij het uitgesteld. Het kan nu niet langer wachten. Als hij er morgen niet meer is, zal misschien wel niemand dit ooit te weten komen. Woorden die in de afgelopen tijd talloze keren in zijn hoofd over elkaar heen gebuiteld zijn, zoeken door het stompe potlood in de beverige handen van Uri hun houvast op het papier…

‘Hé, schiet eens op, jij! Je denkt toch zeker niet je brood zo makkelijk te verdienen?’ Geschrokken kijkt Bernard om. Snel pakt hij zijn schop weer op en begint te graven. Doorwerken, anders is er vanavond en morgenochtend veel te weinig te eten. Hij kijkt naar het werk waar hij samen met andere dorpsbewoners mee bezig is. Om de muur van het dorp wil de baas nog een muur laten bouwen. Daarvoor moet er eerst gegraven worden. Nog een muur, waarom eigenlijk? Het dorp is nu toch voldoende beschermd? Bovendien, er zijn nog nooit vijanden bij de poort geweest. Het is alsof de baas van het dorp bang is voor iets wat niet lijkt te komen.

Waar moet hij beginnen? Bij die dag waarop hij voor het eerst moest werken voor zijn nieuwe baas? Toen hij vol verbazing keek naar de blaren in zijn handen? Toen hij de stramme pijn in zijn onderrug voelde? Die dag dat hij ontelbare keren de schop in de grond had gestoken en de muur van aarde en zand steeds hoger zag worden? Of moet hij nog verder terug graven, naar dat ongemakkelijke moment?

Je kunt die baas maar beter te vriend houden. Als je hem niet tegenwerkt, heb je geen last van hem, maar als je je verzet… De laatste tijd heeft de baas duidelijk laten weten wat hij doet met mensen die niet naar hem willen luisteren. Iedereen die niet luistert, wordt meteen in de gevangenis gezet. Het is de vraag of ze er ooit nog uitkomen. Bernard huivert als hij daaraan denkt. ‘Hé, kom eens hierheen!’ Voor de tweede keer schrikt Bernard. Het gaat over hem! Aarzelend legt hij zijn schop neer en loopt naar de opzichter. ‘Je moet me even helpen, de knecht van de gevangenbewaarder is ziek geworden, jij moet vandaag en morgen het eten rondbrengen bij de gevangen. Ga snel naar de gevangenbewaarder en zeg dat ik je gestuurd heb.’ Bernard haalt opgelucht adem. Hij was al bang gestraft te worden omdat hij niet doorwerkte. Op een draf loopt hij naar de gevangenis, dient zich aan en even later loopt hij met het etenswaar naar de gevangeniscellen. Een van de gevangen die hier moet zitten is zijn buurman. Van de ene op de andere dag werd hij opgepakt. Niemand schijnt te weten waarom.

Er wordt opnieuw geklopt! ‘Ik ben er!’ Geschrokken laat Uri zijn broodje vallen, raapt het snel op en moffelt het weg in zijn jaszak. Die stem kent hij! Daar is de bakker die elke dag komt. Wat zenuwachtig opent hij de deur. ‘Ha Uri, hier is je brood weer voor vandaag, hoe is het?’ Verwachtingsvol en belangstellend kijkt de bakker hem aan. ‘Eh.. ja, goed. Bedankt.’ Nu kijkt de bakker Uri verbaasd aan en vraagt: ‘Gaat het wel goed met je, ben je ergens van geschrokken?’ ‘Nee, het gaat wel, hoor, ik had u nog niet verwacht, denk ik.’ Het duurt even voordat de bakker zijn ogen van Uri afwendt. ‘Nou je weet het, als er iets is ben je altijd welkom, hoor! Een goede dag vandaag en  tot morgen!’ Met een joviale armzwaai stapt de bakker met zijn broden weer de straat op, op weg naar de volgende.
Uri voelt wel hoe goed de oude bakker doorhad dat er iets was, maar dat hij het niet wilde vertellen. Uri heeft de bakker maar even in de ogen gekeken, maar dat was genoeg om de pijn en het verdriet wat erin stond te kunnen lezen.

Bernard kijkt om zich heen. Het zal vast verboden zijn om met gevangen te praten, maar hij is toch wel erg nieuwsgierig waarom zijn buurman hier gevangen zit. Het duurt niet lang of hij heeft de cel gevonden waar zijn buurman verblijft. Hij is blij verrast te zien wie hem het eten komt brengen. ‘Buurman, ik heb niet veel tijd, maar waarom zit u hier?’ ‘Dat is een lang verhaal jongen, maar ga vanavond als het donker is naar mijn huis. Er is vast nog wel een raam open waar je doorheen kunt klimmen. Ga op de zolderkamer op zoek naar een brief. Hij moet daar nog liggen. Lees die brief en ga… Plotselinge voetstappen maken abrupt een einde aan het gesprek. Onmiddellijk stoppen ze met praten en Bernard maakt zich snel uit de voeten.

Het zit Uri niet lekker dat zijn oude bakker vandaag nog niet gekomen is. Hij doet zijn jas aan, sluit de deur en loopt in de richting van de bakkerij. Brr.. het weer is helemaal omgeslagen! Het regent flink en de wind waait hem in het gezicht. Hij kan zich niet herinneren dat het ooit zulk bar weer geweest is. Met flinke stappen loopt hij door de straten van het dorpje. De bakkerij is niet ver weg, in de verte ziet hij de winkel al. Snel loopt hij naar de winkeldeur en duwt de klink naar beneden. Tot zijn verbazing is de deur op slot! Ook dat nog! De bakker is blijkbaar echt ziek. Dan toch maar weer dat brood van de nieuwe bakker nemen wat vanmorgen niet lekker smaakte. Hopelijk is zijn bakker morgen weer beter. Snel loopt hij weer terug naar zijn huis. Hij voelt zich onrustig en kan niet goed verklaren hoe het komt. Door de honger?

Onderweg naar huis bedenkt Bernard dat hij nu geen brood heeft voor vanavond. Je krijgt alleen maar brood van de baas als je heel de dag hard gewerkt hebt, maar om nu terug te lopen naar de bouwplaats en in de rij te gaan staan..
Piekerend loopt hij terug naar huis, als er plotseling iemand hem tegenhoudt. ‘Meneer, heeft u honger? Wilt u brood?’ Verbaasd kijkt Bernard de man aan. Hij heeft de man nog nooit gezien, maar iets in zijn gezicht roept herkenning op. ‘Ja, maar ik krijg niets, omdat ik weggelopen ben en ik..’. ‘Ik vroeg niet of je het kunt betalen, maar of je honger hebt!’, onderbreekt de vreemdeling hem glimlachend. ‘Het kost je niets’. Even snel als de man gekomen is, is hij ook weer verdwenen. Bernard zet zijn tanden in het brood. Wat smaakt dat heerlijk, zeg! Veel lekkerder dan het brood dat hij elke dag moet verdienen! Daar zou hij elke dag wel van willen eten. Wat jammer dat de man alweer verdwenen is.

‘Betalen? Hoe dan? En waarom?’ Verbaasd en geërgerd kijkt Uri zijn nieuwe bakker aan. ‘Natuurlijk zul je betalen! Dacht je dat het bakken van het brood gratis is?’
‘Nou, laat dat brood dan maar zitten, ik ga straks wel langs mijn oude bakker.’ De nieuwe bakker laat een treiterende lach horen. ‘Je oude bakker? Dat zal niet meer gaan, die is hier niet meer. Vanaf nu ben ik de bakker in het dorp. Nu je niet betalen kunt, moet je vanmiddag een klus voor me doen. Kom na het eten maar naar de nieuwe bakkerij toe. Daar zul je wel horen wat je moet doen.’
Van de vriendelijkheid van de nieuwe bakker is weinig meer over. Uri is te verward om nog iets terug te zeggen. Allerlei gedachten stormen door zijn hoofd.  De oude bakker weg? Werken voor de nieuwe bakker? De nieuwe bakker wacht de reactie van Uri niet eens af. Hij is al weer doorgelopen.

Rillend van de kou en de spanning neemt Bernard de omgeving in zich op. Hier, achter deze struik voelt hij zich nog betrekkelijk veilig. Iets verderop ziet hij de contouren van het huis van zijn buurman. Vanmiddag is hij al ongezien langsgelopen en een mogelijkheid ontdekt om naar binnen te klimmen. Als de knechten van de baas erachter komen, heeft hij heel wat uit te leggen. Wat drijft hem eigenlijk om die brief te pakken te krijgen? Is het sensatiezucht, of is die brief misschien toch een aanwijzing? Een aanwijzing voor wat? Bernard kan het niet goed onder woorden brengen, maar ergens voelt hij dat dit dorp een mysterie met zich meebrengt. Een geheim waar alleen de mensen die gevangen zitten meer vanaf weten. Waarom is de baas anders zo bang voor hen?
Nog één keer kijkt Bernard om zich heen. Dan rent hij gebukt naar de overkant van de weg. Handig klimt hij op een stapel hout, trekt zich op aan een overhangende daklijst, klimt in de dakgoot en wurmt zich door het raam, wat op een kier openstaat. Hijgend laat hij zich zakken en luistert of alles om hem heen stil is. Na een halve minuut staat hij op en kijkt eens goed om zich heen. Wat een onbeschrijfelijke rommel is het hier. Dat had hij niet van zijn buurman gedacht. Maar hoe langer hij kijkt naar de rommel, des te meer raakt hij ervan overtuigd dat hier gezocht is. De brief! Zijn de knechten van de baas daarnaar op zoek geweest? Maar dan is hij misschien te laat! Of zouden ze de brief nog niet gevonden hebben? Jammer dat het gesprek vanmiddag zo snel afgebroken moest worden! Bernard begint met zoeken. Hij opent lades, doorzoekt stapels papieren en legt boeken aan de kant. Ineens… daar! Het kan niet missen. In een hoekje ligt een opengescheurde envelop.

Uri denkt terug aan wat hem al die tijd op de been gehouden heeft. Het eten is slecht, het werken is hard. Toch weet hij het. Op een dag zal de zoon van de oude bakker terugkeren naar het dorp en weer bakker worden. Het lijkt erop dat hij dat niet meer mee zal maken. Toch moet iedereen die na hem komt dit weten! Hij recht nog eenmaal zijn rug, wrijft zijn vingers soepel en schrijft de laatste zinnen op.

Bernard pakt het op, neemt de brief eruit en begint met stijgende verbazing te lezen. Dit kan toch niet? Maar die ontmoeting vanmiddag?! Waar is die jongeman gebleven?!