Adorees reis naar huis

Adorees reis naar huis

Samen turen ze over de rand van de kleine arrenslee. De rugharen van de honden bewegen door de wind. Wie of wat zou er tevoorschijn komen uit de iglo? Zou het een wild dier zijn of een mens? ‘O, als papa nu maar voorzichtig is’, fluistert de een tegen de ander. Stil wachten ze samen af, dicht tegen elkaar aangekropen. Opeens, een harde knal… En daarna stilte…

Dan komt vader de iglo uit. ‘Pap, pap, wat… wat deed u?’ vraagt Adoree angstig. ‘Er… er zat een… wo… wolf in de… iglo,’ hijgt vader. ‘En… en ik heb he… heb hem d… dood ge… scho…geschoten.’ ‘Ohhh…’ Dean fluistert het bijna. Dan zegt vader: ‘Kom mee, hij is toch dood, we zullen hem op de arrenslee tillen.’ Adoree spitst haar oren. ‘Papa, er zijn andere wolven hier
vlakbij!’ zegt ze angstig. ‘Ik hoor het aan het janken… het klonk zo dichtbij!’ ‘O, dat zal wel meevallen,’ antwoord vader. Maar… op datzelfde moment rennen er twee wolven uit de iglo. Vader grijpt naar zijn geweer en schiet… twee oorverdovende knallen. De ene wolf valt dodelijk verwond op de grond, maar de andere is wél verwond, maar niet dood. Hij stort zich neer op Dean, die op weg was naar de iglo. Hij gilt het uit, maar daar trekt de wolf zich niets van aan. Otra en Olga, de honden die de arrenslee trekken, grommen. Opeens… een schot! De wolf valt dood neer op de grond. Vader kijkt verbaast rond. ‘Ik… ik deed het helemaal niet!’ Adoree rent zo hard ze kan naar Dean. Hij heeft een behoorlijke vleeswond in zijn arm. Hij kreunt. Plotseling komt er een man uit de boom geklommen. ‘Hallo,’ zegt de man en hij geeft vader een hand. ’Mijn naam is Fedde. Ik verblijf in die iglo daar’, en hij wijst naar de iglo. ’ik had net een ijsbeer naar de iglo gesleept, toen ik dichtbij mijn iglo verschillende wolven ontdekte. Ik greep mijn geweer en klom zo snel ik kon de boom in. Toen kwamen jullie. U schoot de eerste wolf dood, maar er is nog een ingang in mijn iglo. Daar kwamen die andere twee door. Uw zoon werd slachtoffer, en toen schoot ik. Gelukkig raak.’ Hij zucht.
‘Dank… u… u wel…’ fluistert Dean. Fedde loopt de iglo in en komt later met een stuk katoen terug. Daarmee verbindt hij de wond. Dan lopen ze naar de iglo. Even later zitten rondom een haardvuur, onder genot van een stuk gebraden ijsberenvlees. Als ze zo een poosje zitten, zegt Fedde: ‘Jim –want zo heet de vader van Dean en Adoree–, als jij de honden vast doet en de arrenslee veilig stelt, maak ik bedden voor ons vieren.’ Jim vindt dat een best plan. Even later liggen ze allemaal in diepe rust. De volgende morgen zijn ze al vroeg wakker. Snel eten ze wat en bedanken Fedde. ‘Geen dank.’ Is zijn antwoord. Fedde helpt met het klaarmaken van de arrenslee en zwaait vader en de kinderen uit als ze vertrekken. Als ze zo een poosje stil naast elkaar hebben gezeten, zegt Dean: ‘Ik ben verkleumd, jammer dat we
afscheid moesten nemen van Fedde.’ Ja. Hé pap, we gaan het bos uit, naar de weilanden!’ Ja, nu zien vader en Dean het ook. ‘Ik hoop dat we voor de avond een huis bereiken, want ik wil snel bij onze moeder en Yara zijn.’ ‘Ja,’ zegt Adoree. ‘Ik mis moes en Yara zó!’ Laat in de avond bereiken ze moe, verkouden en verkleumd een oud, vervallen boerderijtje. Zo snel ze kunnen, haasten ze zich naar de deur en kloppen daar aan. Ze moeten lang wachten voordat de deur opengaat. Een stokoude man van een jaar of tachtig kijkt hen verbaast aan. ‘Ar kumt her noit imad, kum bennan.’ Hij heeft een sterk dialect, maar nog net te verstaan. ‘Wot ban ek blie det jollei zien gakomme. Ek bun oltied ollén.’ Adoree heeft medelijden met de man. ‘Meneer, mogen we hier overnachten?’ vraagt Dean. ‘Manneur? Ek hit Tadeu. An ju maag bust her sliepun, hur!’ Fijn, denkt Adoree, nu hebben we toch onderdak! Maar toch vertrouwd ze deze man niet. In gedachten smeed ze een plan. Ja, o ja, dát zal ze doen! ‘Ehh… wat zei u?’ als Tadeu wat vraagt, maar ze in gedachten was verzonken. ‘Ek vreug joe uf joe kaffeu wauww… uf wet ondurs.’ Oh, wat vriendelijk. Ja, koffie vind ze altijd lekker. Het is
gemaakt van donkerbruine dingen. Ze heeft weleens gehoord dat die helemaal uit Euro… ‘Wit oe hit ol, joeffreuww?’ ‘Ehh… koffie alstublieft.’ Het valt haar op dat de man heel erg waggelt. Even later zit ze met een kop zwarte koffie. Ze drinkt het snel op, want zo warm is de koffie niet. Daarna krijgen ze een slaapplaats. Als iedereen al lang slaapt, sluipt Adoree naar beneden. Ze pakt de geldbuidel en alle kostbare spullen. De tas laat ze zo liggen, dat het net lijkt alsof alle spullen er nog in zitten. Daarna gaat ze met de spullen naar haar slaapplaats. Ze verstopt de spullen onder het hooi van haar bed en haast zich op haar tenen naar beneden. Daar verstopt ze zich in een kast van hout waar allemaal spleten in zitten. Langzaam dommelt ze in… Ze schrikt wakker als ze voetstappen op de trap hoort. Nou ja, je moet je inspannen om het te horen. Ze kijkt door een van de vele spleten naar de tas. En ja hoor, Tadeu kijkt even rond en loopt dan regelrecht op de tas af. Met een grijns pakt hij de tas. ‘Ahh!’ roept hij uit en meteen herstelt hij zich. Hij heeft hardop zitten praten. Er klinken voetstappen op de trap. Vader en Dean hebben het gehoord. Bliksemsnel laat hij zich op de vloer zakken. ‘Auww!’ jammert hij. Je kunt bijna niet merken dat het niet echt is. ‘Ik struikelde over deze tas. Wie gooit er ook zo’n lege tas hier neer?!’ vader wordt in,- en inwit, al ziet Adoree daar niets van. ‘Er… er is gestolen!’ roept hij verbijsterd uit. ‘Deze tas zat vol met al mijn kostbare spullen en het enige geld dat we hadden.’ ‘Dat is erg jammer, ja. Maar daarom ben ik zo arm. Iedereen komt hier mijn spullen stelen omdat je hier makkelijk
binnenkomt. Wilt u mij alstublieft naar bed helpen?’ ‘Ja hoor, maar zachtjes, want Adoree heeft door dit alles heen geslapen.’ Adoree grinnikt onhoorbaar. Fijn, denkt ze, ze denken dat ik nog slaap. Als het boven weer helemaal stil is, tenminste dat denkt ze, komt ze de kast uit. Ze valt bijna om van schrik, als ze Dean hoort fluisteren: ‘Adoree, wat heb jij je dapper gedragen. Ik kon het in bed niet meer uithouden, en toen ging ik even naar het deel, en toen hoorde ik iemand naar beneden komen. Ik verstopte me achter de stapel brandhout op het deel. En toen zag ik alles gebeuren.’ ‘Maar waar kwam je zo snel weer vandaan toen Tadeu net deed of hij gevallen was?’ vraagt Adoree. ‘Dat was een fluitje van een cent. Daar loopt
een trap van het deel naar de bovenverdieping. En daar klom ik snel maar stil op naar boven en vandaar liep ik weer van de gewone trap naar beneden en daar kwam ik papa tegen.’ ‘Knap, ik heb niets gemerkt. En ook niet dat het ochtend begint te worden.’ En ze wees naar buiten. ‘Kom, snel in ons bed duiken. En trouwens, waar liet jij zo gauw die spullen?’ ‘Onder
het hooi van m’n bed. Wil jij het papa zo vertellen? Ik breng zo even de spullen weer naar beneden en dan blijf ik daar.’ ‘Dat zou ik niet doen. Laat ze onder het hooi en kruip in je bed. Straks komt hij ook of pleegt hij weer een aanslag.’ ‘Oké, trust.’ ‘’t Zelfde.’ Ongemerkt voor de anderen liggen ze even later in bed. Adoree slaapt bijna gelijk. De volgende morgen wordt
er aan haar arm geschud. ‘Opstaan, we vertrekken al bijna!’ Snel kleed ze zich aan en eten ze. Zo zitten ze nog geen tien minuten later op de arrenslee. Dean vertelt het hele verhaal en vader luisterd ademloos. Naarmate het verhaal naar het einde loopt, wordt vader steeds bozer. ‘Oh, en ik ben er nog ingetrapt ook. Wat kan die man liegen, zeg! Als ik hem nog één keer zie…’ ze praten zo een poosje en Adoree ziet een paar hoge bomen
met bosjes er om heen. Dean zei dat er struikrovers hier in de buurt zitten, nou daar is niets van waar! Net op het moment dat ze het wil zeggen tegen Dean, komen er twee, er voor het oog uitziende nette mannen achter de bomen vandaan. ‘Hé, jullie daar, stop es!’ de rovers, denkt Adoree. En de tas! Ze stopt snel losgeld in haar jaszak en twee fonkelende ringen. Van
haar overgrootouders geweest. ‘Zo, ik ga de slee even controleren,’ zegt hij en hij lacht gemeen. ‘Ahh,’ zegt hij, en hij houdt de tas omhoog, ‘Da’s een goeie buit!’ met tranen in zijn ogen ziet vader de kostbare sieraden in de jaszak van de man verdwijnen. ‘Hé man, niet janken, je heb geluk want die ouwe tas hoef ik niet,’ Zegt de man gemeen lachend. ‘Hoe durven jullie! Weten jullie wel dat het een erfenis is van m’n overgrootouders! En dan een
man die nog ouder is dan jullie lopen te bespotten!’ dat is de dappere Adoree. ‘En jullie kennen Tadeu zeker wel, hé?’ De mannen kijken elkaar even aan, met een veelzeggende blik in de ogen. Dan lopen ze zonder nog een woord te zeggen, weg. ‘Adoree, jij durft!’ ‘O, dat dacht ik zomaar. Maar kijk eens.’ Adoree laat vader en Dean het losgeld zien. ‘Nou hebben we toch nog wát.’ Adoree kijkt vader vragend aan. ‘Als ik jou niet had…’ hij zucht, ‘Dan was het niet goed afgelopen en hadden we nu niks meer.’ Adoree haalt haar schouders op. Mannen doen altijd zó overdreven. Ze zal ze ook nooit snappen. Dan stappen ze weer in de arrenslee en even later zijn ze op weg. Ze duiken ineen als ze in een snijdende kou terecht komen. Zacht begint het te sneeuwen. Ondertussen zijn ze in het bos en het gaat steeds harder. De dappere Adoree huilt nu bijna. Ze ziet, waar ze dan ook kijkt, alleen maar sneeuw, sneeuw, en nog eens sneeuw. Ze zijn terechtgekomen in een sneeuwstorm! Olga en Otra gaan steeds harder. Dan… opeens… een harde kreet. ‘Vader!’ Adoree schreeuwt het bijna. ‘Stop, ho, Otra en Olga!’ als de honden stoppen, rennen Adoree en Dean snel naar de plek naar hun vader van de arrenslee gevallen was. ‘Vader, vader, waar bent u?’ roepen Dean en
Adoree. Na een poosje zijn ze al moe van het zoeken. Als vader nu eens is bevroren! Dan zou hij niet meer leven. Wat zou dat erg zijn! Als ze in de richting van de arrenslee lopen, gaat het zo zachtjes sneeuwen, dat je het pad wel kunt zien. Dan gaan ze vader nog even zoeken. Daar… daar ligt een… een bobbel. ‘Vader… Ohh!’ huilt Adoree nu. Duidelijk zien ze dat hij
gestorven is. Hij is op een kei gevallen, en daardoor had hij zo’n hoofdwond, dat hij zich niet meer kon bewegen van de pijn. Want er kwam immers niemand! En toen is hij langzaam bevroren. En op hem ligt sneeuw en bevroren bloed. Stil staan ze bij het lijk van hun vader. Nu zullen ze alleen verder moeten. Alleen! Dan zegt Dean: ‘Daar is een jagershut. We
brengen hem straks daarheen en zullen daar overnachten. Wil jij de arrenslee even hier brengen?’ ‘Ja hoor,’ zegt Adoree. Even later ligt vader op de arrenslee en trekken de honden hem naar de jagershut. In de jagershut leggen ze hem op een soort bank. Adoree en Dean gaan erbij zitten. Ze zeggen niets. Langzaam dommelen ze in. De volgende morgen zijn ze al
vroeg wakker. ‘Hé, dat gebeurt niet zo vaak. De sneeuw is weg!’ Adoree kijkt verbaasd naar buiten. ‘Dan gaan we papa begraven. Het is niet netjes om hem zomaar in de hut te laten liggen,’ zegt Dean. ‘Dapper zijn, Adoree!’ met een schop, die in de hut lag, graven ze een diep en groot gat. Daarna leggen ze vader er netjes in. Adoree moet steeds haar tranen wegvegen. Nooit meer een vader. En moesje was nog wel in verwachting toen ze weggingen.
Alleen! Ja dat zijn ze nu. Want wie van hun weet er nu precies welke kant ze op moeten rijden?

God die helpt in nood,
Is in Sion groot. (ps. 99: 2)

Het is 2 dagen voor kerst. Twee dagen geleden hadden ze vader begraven. Nu hebben ze net heel in de verte een dorpje gezien. In volle vaart rijden ze er naar toe. Adoree verlangd er naar om bij de kachel te zitten. Zoals bij Fedde, bijvoorbeeld. Fedde… waar zou hij nu zijn? Zou hij weten dat het bijna kerst is? Opeens… Otra, Olga, stop! Ho! Er lag iets op de weg. Als
ze er na toe lopen, zien ze het. Ze juichen en omhelzen elkaar. ‘Een zak met alle sieraden erin. Van opa en oma!’ Blij pakken ze de zak en leggen hem in de arrenslee. Was vader hier maar bij, gaat het door Adoree heen. Na een lange tijd, maar dat is niet erg want ze hebben genoeg te praten, komen ze aan in het dorp. ‘Het, het dorp is ons buurdorp!’ juicht Adoree. ‘En daar woont Sarah, mijn vriendin!’ Nog diezelfde avond zit ze samen met Sarah en de vader en moeder van Sarah, Dean en Adoree om het vuur. Moeder, Yara en het kind zijn onderweg. ‘Daar zijn ze!’ gilt Adoree. Ze omhelst moeder en Yara. ‘Waar is het nieuwe kindje? Is het een broertje of een zusje?’ vraagt Adoree tegelijk. ‘Het is een broertje, hij is vernoemd naar vader, hij heet Daan.’ Adoree huilt. ‘Waarom huil je? Ben je niet blij?’ vraagt
moeder. ‘Pap is gestorven onderweg!’ met een snik komt het eruit. ‘Papa?’ vraagt Yara. ‘Ja.’ Even later zitten ze rond het vuur, allemaal. En Sarahs vader verteld het bekende kerstverhaal. ‘God heeft ons geholpen,’ zegt Adoree met een zucht. ‘Laten we God danken.’


Looft de Heer’ want hij is goed,
Looft hem met een blij gemoed.
Want zijn gunst alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

Dan huilen ze, om vader…